Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Afl. 8
Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Aflevering 8
Hoofdstuk 8
Tarik ligt half en half in zijn leren stoel die hij zelf mocht uitkiezen vanmiddag. Een goeie keus. Het is vrijdagavond, rond negen uur. De regen valt bij bakken uit de lucht. Het uitzicht op de gracht is prachtig als het droog weer is maar de striemende regen heeft ook wel wat. Stel je voor dat het hoog zomer is in plaats van eind januari! Hij zapt langs de tv-zenders, er is niet iets op wat hem boeit. Dan maar even naar teletekst. Het bloed stijgt hem naar zijn hoofd als hij het laatste lokale nieuws leest. Razendsnel springt hij op en schreeuwt naar boven dat David snel moet komen. David Bachmann voelt meteen aan dat het serieus is. Drie tellen later staat hij uiterlijk rustig naast zijn hulpje.
“Kijk nou, David, de gerant van ons hotel is doodgeschoten. Gewoon geliquideerd. En ze weten niet waarom. Er is niets van waarde gestolen. Geen enkele gast is lastig gevallen. Wat is dat nou voor gekkenwerk?”
“Godverdomme! Snap je dat niet? Denk toch eens een keertje na! Tarik, dat is het werk van de Karmeliet... Zeker weten. Kerel, die kogel was voor ons bedoeld. In ieder geval voor mij. Met mijn naam erop! Godverdomme! Fuck! Als wij om zeven uur niet waren verhuisd, hoefden wij nooit meer van ons leven te verhuizen. Dan was dat de laatste keer geweest. Wat een vieze streek. Hij stuurt een hitman op mijn dak. Maar dat zet ik hem betaald. Dubbel en dwars. Voordat ik sterf. Wat een rotzak.”
Uit woede schopt Big David tegen de buffetkast. Dwars door beide deurtjes. Die kan meteen bij het grof vuil.
“Maar waarom, David? Toch niet om Iwan? Of Victor? Die twee klootzakken hebben gekregen wat ze verdienden, daar kan de Karmeliet toch niet kwaad om zijn?”
“Nee, denk ik ook niet. Dan zit het hem dwars dat ik zei dat hij er ook niks aan had gedaan. Aan die twee moorden op onze eigen meisjes en het gedonder met de boekhouding. En dat ik durfde te zeggen dat Victor had gezegd dat hij wel wist van die lagere omzetten. Ja, dat moet het wel zijn.”
Toch denken beiden aan nóg een mogelijkheid. Veronderstel dat de concurrentie hier achter zit en niet de Karmeliet? De voornaamste concurrent is natuurlijk Vlinders Escort. Dat bedrijf wordt gerund door een dubbele moordenaar die zijn straf heeft uitgezeten, dus voor een derde moord draait die zijn hand niet om. Tarik is al met zijn gedachten bij de mogelijke volgende opdracht. Die mag niet mislukken. Maar hoe kan hij deze gigantische klus tot een goed einde brengen? Die Karmeliet woont in een zwaarbewaakte burcht, met stevige bewaking, met een lastig hekwerk. Misschien nog wel met honden? Dan is zijn conclusie snel getrokken. De Karmeliet heeft heel Amsterdam toch niet afgezet? Op iedere straat en zelfs op iedere gracht is hij net zo kwetsbaar als een rondvliegende kraai. Gewoon goed mikken.
“Dus ik krijg een seintje van jou?” vraagt hij retorisch aan David.
Hoofdinspecteur mr. Pontius van der Luiten pakt zijn mobieltje op. Het is vrijdagavond, tien over negen. Hij heeft zich net een colaatje ingeschonken. Een collega van het wijkteam Prinsengracht vraagt of het goed is dat zij hem doorverbindt met een tipgever.
“En waar gaat het over?” vraagt Pontius gespannen.
Tipgevers zijn altijd spannend en interessant, je weet nooit of het de grootste flauwekul is of juist de speld waarnaar iedereen zoekt maar zelfs de hooiberg niet weet te vinden.
“Over de moord op de gerant in het Boutique Hotel Notting Hill aan het Westeinde. Dat onderzoeken jullie toch?”
“Laat maar komen.”
Een man vertelt hem op rustige toon meer te weten over de laffe moord van vanavond. En waarom de arme
gerant moest sterven. Pontius voelt meteen aan dat het betrouwbare informatie kan zijn. Hij stelt een persoonlijk gesprek voor bij de man thuis. Deze gaat akkoord en geeft de hoofdinspecteur zijn naam en adres. Pontius roept Bertus van Smook die een kaartje legt in de hut van Dirk Tusscher. Samen rijden ze naar het Singel 285 en samen fantaseren ze over wat de man hen zal vertellen. Hij weet meer…! Ja, wát kan hij meer weten? Dat moet toch minstens de naam zijn van de dader, vindt Bertus maar zo ver wil Pontius niet gaan. Ook al om een teleurstelling te ontlopen. Ze lopen de statige trap op en als Pontius heeft aangebeld, wordt de deur opengedaan door een vriendelijke meneer die zich voorstelt als David Bachmann. Koffie hoeven ze niet meer, een glaasje fris is welkom.
Pontius kijkt Bertus aan. Bertus knikt terug. Ja, dit is een grote zware meneer. Foei, foei. Is dat hun verdachte soms? En wie is er tegen dat buffetkastje gevallen? Pontius haalt zijn wenkbrauwen op zonder dat hun gastheer het merkt. Een verdachte die zelf de politie belt? Kom nou! David gaat ook zitten en vertelt wat hij op zijn lever heeft.
“Ik was sinds woensdag gast in dat hotel en heb me vanmiddag uitgeschreven. Om zeven uur ben ik in dit huis getrokken. De hitman was naar mij op zoek…”
“Hoe weet u dat, meneer Bachmann?”
“Omdat ik de opdrachtgever ken.”
“En wie is dat?”
“Dat is Arthur vanM. uit Hoofddorp. We zaten samen in de escortbusiness in Florida. Waarschijnlijk is hij kwaad op mij en daarom moest ik er aan.”
“Waarschijnlijk? Dat weet u niet zeker?”
“Nee, dat denk ik.”
“Als ik een beetje kritisch mag zijn, niet dat ik u niet geloof, hoor, maar als ik boos ben op u dan schiet ik u toch niet meteen overhoop? Als gewone burger heb ik niet eens een pistool!”
“Nee, akkoord maar u kunt wel een hitman bellen als je een paar centen hebt. En Arthur heeft geld zat.”
“Hoe wist die hitman dat u daar logeerde?” vraagt Bertus.
Big David antwoordt meteen: “Omdat ik dat aan Arthur heb verteld. Het was stom van mij, achteraf geredeneerd, om mijn kamernummer door te geven maar ik had hem uitgenodigd daar te komen als hij zin had. We zijn vrienden.”
“Een mooie vriend als ik het zeggen mag. U zei Florida. Komt u daar vandaan? Hoe lang bent u al in
Nederland?” wil Pontius weten.
“Sinds woensdag. Woensdagmiddag om precies te zijn.”
“Zozo, dat is nog maar kort geleden, hé. U komt niet uit Denemarken?”
David Bachmann begint hartelijk te lachen: “Ligt dat niet boven Duitsland? Nee, daar ben ik nog nooit geweest. Waarom vraagt u dat, meneer?”
“Och, zomaar. Bachmann klinkt een beetje Deens, vind ik.”
“Hebt u een auto?” vraagt Bertus nieuwsgierig, “zonder auto kun je bijna niet meer in deze tijd, nietwaar?”
“Klopt, ik wil volgende week eens rondneuzen. Kunt u me een betrouwbare garage aanbevelen?”
“Wel, dat zou ik wel kunnen, meneer maar ik doe het niet. Anders zeggen de andere garagehouders dat de politie hen onbetrouwbaar vindt en dan krijg ik een proces aan mijn broek. Een paar jaar terug is een collega van mij dat overkomen. Kreeg een boete van € 10.000,- en drie jaar voorwaardelijk.”
“Nee, dat is mijn bedoeling nou ook weer niet. Maar weet u zo genoeg? Gaat u hem arresteren?"
“Kijk,” zegt hoofdinspecteur Pontius van der Luiten nadenkend, “we zullen deze informatie verwerken bij ons
verdere onderzoek. We zijn hier zeker heel blij mee. Op dit moment is het niet voldoende bewijs om hem te vervolgen. Het zijn immers vermoedens van u. U loopt ook het risico dat hij een aanklacht wegens smaad tegen u indient. Het is ook niet niks. We zullen dit gesprek op papier zetten en komen later terug als u het wilt tekenen. Dat lijkt ons het verstandigste. Een getekende verklaring en nog geen officiële aangifte want dan zit u er aan vast.”
“Goed, doet u het dan maar zo.”
Als ze om 22.30 uur terug zijn op de camping roept Pontius het team bij elkaar. Alleen Simone, Tijl en Esila zijn nog op onderzoek in het hotel. Hij vertelt de anderen wat ze hebben gehoord van meneer David Bachmann. En gezien vooral! Dat hij en Bertus denken dat de door hen gezochte crimineel deze stevige meneer wel eens kon zijn. Iedereen staat perplex. Dat is toch niet mogelijk? Een moordenaar van drie mensen die zelf de politie belt? Nee, zo stom is geen enkele crimineel. Maar als hij wél zo stom is, wat dan? Wat steekt daarachter?
“Welk bewijs hebben we feitelijk tegen deze man?” vraagt Dirk Tusscher aan zijn collega’s.
Pontius legt uit: “Dat hij, althans een grote zware man, gezien is door het meisje in dat café in Badhoevedorp. En ook bij de brand van de flat. Althans daar buiten op het trottoir liep. Soit! Verder door een taxichauffeur…”
“…Maar die is toch doodgeschoten?” valt Brenda van Breda hem in de rede.
“Nee, joh, een andere taxichauffeur. In Amsterdam zijn heel veel taxichauffeurs, Brenda. In Zeeland veel minder, hé.”
Gezien het tijdstip van de avond mag Pontius wel een beetje sarcastisch zijn, vindt Brenda.
“Oh, sorry, ik zat te slapen, even een misverstandje. Tuurlijk, mijn tante had een witte auto en mijn oom een
taxi. Zo was ‘t.”
Pontius vervolgt: “En een taxichauffeur op Schiphol zag zo iemand haastig in die taxi van Mansur Midyat springen. Al met al geen echt juridisch bewijs maar beschouw het als aanwijzingen dat hij steeds in de buurt is geweest of in relatie stond met de moorden. Maar pas goed op allemaal! We hebben het over de zaak van de grote zware man én we hebben het nu over de zaak van de hitman. Haal die twee zaken niet door elkaar. Als je feiten verzameld in de ene zaak, mag je die niet gebruiken voor de andere zaak. Begrepen? Dan verdenken wij de Karmeliet van moord op twee hoertjes en David Bachmann verdenkt de Karmeliet van een poging tot huurmoord op zichzelf via een hitman in dat hotel.”
De deur van het restaurant gaat open en Simone Poeldijk en haar twee collega’s komen binnen. Ze gooit haar jas over een stoel, mikt haar handtas op een andere stoel en brult om een biertje terwijl ze op de derde stoel neerploft.
“Godsamme, wat ben ik het zat.”
Max Boomkamp speelt de ober en komt met de rest van zijn eigen pilsje op een dienblad aanhollen.
“Awel, madammeke, da’s ambetant, astemblieft, een paar slokskes, ik heb allereerst geproefd of er genoeg cyaankali in zit. Lekker. Zeker en vast, hey.”
Simone grijpt het glas en kiept het in een keer achterover. Daarbij leunt ze flink naar achteren. Eigenlijk iets te ver. De poten glijden weg en met een smak valt ze ruggelings op de gladde vloer. Haar benen schieten omhoog. Ook Jan Verbrugge kijkt haar kant op en kan zijn ogen niet geloven. Heeft Simone geen slipje aan…? Hij zag toch duidelijk een bosje hooi voor de deur! Hebben de andere collega’s dat ook gezien?
Het team schrikt van het lawaai maar als Simone vloekend weer opstaat, is het gelach niet van de lucht.
“Het lijkt waarachtig wel of je inderdaad zat bent,” hikt Max, “maar wat is er aan de hand?”
“Ach, feitelijk niets en dat is het hem juist. We hebben de gastenlijst bekeken. Tja, die en die zijn nieuw en die en die zijn vertrokken. So what? Allemaal brave burgers. Er komt niemand in aanmerking om zo maar dood te schieten. Niemand die zijn vinger opsteekt. En die verhoren van de andere gasten! Niemand heeft wat gezien of opgemerkt. En stinken in die kamers... De verwarming heel hoog en geen raampje open voor de frisse lucht. Of de airco was kapot, dat kan ook. Waardeloos.”
Het team heeft met haar te doen. Allemaal hebben ze wel eens een pestdag of zijn ze chagrijnig tot op het
bot.
“En heb je meneer David Bachmann met dubbel n nog gezien?” vraagt Pontius op rustige toon.
“Ehm…, Bachmann? Bachmann? Ja, die stond er wel in want Tijl zei nog tegen mij dat Mozartvrouw volgende
week kwam. Ja, hè, Tijl?”
Tijl knikt en zegt verontschuldigend: “Niet erg origineel maar wat is er dan met die Bachmann? Hoe weet jij dat nou, Pontius?”
Hoofdinspecteur Pontius van der Luiten vertelt de drie laatkomers wat de rest al weet. Bachmann voelt zich de roos waarop geschoten moest worden.
“Maar nu ik dit weet en goed nadenk,” zegt Simone opgewonden, “dan waren er nog drie namen van gasten die op woensdag zijn gekomen en op vrijdag vertrokken. Hier, ik heb foto’s gemaakt van het gastenboek met mijn mobieltje. Kijk, kamer 402 is van meneer Bachmann, links is kamer 401 van meneer Tarik Yacoubi en rechts is kamer 403 van meneer Bill Waterschoot en meneer Branko Chafik. In kamer 404 zit mevrouw ten Cate en zij klaagde tegen Esila dat de buren zoveel lawaai maakten.”
Nu begint Brenda zich te roeren: “Jongens, dit is belangrijk. Tenminste, dit kan heel belangrijk zijn. Ik denk opeens aan die dumpzaak aan de Kinkerstraat. Daar kochten drie kerels een jerrycan maar geen trechter. Twee buitenlanders en een kaaskop. Als we de relatie met deze hotelgasten hard kunnen maken, zitten we op rozen.”
“Goed, mensen,” sluit Pontius af, “we gaan de goede kant op. Hier kunnen we wat mee. Dirk, wil jij morgenvroeg naar vanM. gaan, vraag maar eens naar zijn alibi, waar was hij vanavond tegen half acht? Als we dan zorgen voor flink wat bewijs, ik denk ook aan het ballistisch onderzoek, kunnen we ’s avonds thuis zijn tot maandagmorgen, tien uur. Soit. Blijf wel stand-by.”
Jan Verbrugge slaakt een kreet: “Oh, ai, ai, sorry, Pontius, het ballistisch rapport, zeg je. Dat heb ik vanavond binnengekregen. Kogel nummer 1 van de taxichauffeur Mansur Midyat komt uit hetzelfde pistool als kogel nummer 2 van de tweede passagier, meneer Iwan van Schuuren. Ook wel logisch maar nu hebben we zekerheid. Dan kogel nummer 3 in het plafond van de flat. Die komt uit een ander pistool. Kogels nummer 4, 5 en 6 komen uit hetzelfde pistool als het eerste, dus dezelfde dader. Onze grote zware man heeft vermoedelijk drie moorden op zijn geweten. Kogel nummer 7 is in de berm van de straat voor de flat gevonden. Uit een onbekend wapen. En tot
slot kogel nummer 8 van de gerant, die is vermoedelijk van een hitman zoals David Bachmann beweert. Nog veel te kort dag om daar iets zinnigs over te zeggen.”
“Hebben ze kogel 2 dan toch gevonden?”
“Ja, Bertus, uitgaande van de positie van de schutter op de voorzitting en zoals de tweede passagier vermoedelijk schuin achter hem heeft gezeten, hebben ze de kogelbaan berekend. Dat geprojecteerd op de PD, vergrootglas in het gras en na een kwartier hadden ze hem gevonden. Ja, en met geavanceerde metaaldetectoren. Knap werk.”
“Dan heb ik nog wel wat kruimelwerk,” zegt Esila Yildirim, “over de vrachtauto’s die dwars op de weg stonden. De firmanaam is vals, dat bedrijf bestaat niet.”
“Je zegt ‘dat bedrijf’, stonden op beide vrachtauto’s dezelfde naam?” wil Pontius weten.
“Ja, hoor. De firma Rixstel uit Aarle,” antwoordt Esila vlot, “die lui hebben humor.”
“Dan bewijst in ieder geval dat er sprake is van opzet in relatie met de twee moorden en de brand van de taxi. Mooi, weten we dat ook weer. Verder nog iemand?” biedt Pontius de gelegenheid.
Iedereen is in gedachten bezig met de gebeurtenissen van deze week. Sinds woensdagmiddag is alles in een
stroomversnelling terechtgekomen en sinds donderdagmorgen zijn ze er als mmb-team volop mee bezig. Allen zijn ze erop gebrand de moordenaar of moordenaars in de kraag te vatten. Nu wordt het tijd om onder zeil te gaan. Maar slaapt de dader ook? Of is die rustig bezig met nog meer slachtoffers te maken?
Dirk Tusscher staat zaterdagmorgen op om kwart over negen. Met opzet had hij de wekker niet gezet. Voor zijn gevoel heeft hij een gat in de dag geslapen. Na het ontbijt en drie koppen koffie neemt hij de papieren nog even door, checkt zijn mail, surft wat voor wat nieuws op het internet en stapt dan in zijn auto. Na een kalm ritje naar Hoofddorp belt hij aan bij de villa van Arthur vanM.. Een knorrige stem vraagt wat hij komt doen. Even later zoemt het hek open.
“Waarom belt u mij niet even op?” bromt de Karmeliet en wijst Dirk een stoel.
Zelf blijft hij staan. Hij laat duidelijk merken erg ontstemd te zijn en weinig tijd te hebben.
Dirk kijkt hem glimlachend aan en zegt: “Ik was toevallig in de buurt… Nee, onzin. Ik zal maar met de deur in huis vallen. Gisteren is de gerant van een bekend hotel in Amsterdam vermoord. Daar zult u wel van gehoord hebben…?”
“Nee, daar weet ik niets van.”
“Goed. Een zinloze moord, een onschuldige burger die aan het werk was. Waar was u toen het gebeurde? Dat is altijd de hamvraag die de politie stelt, nietwaar?”
“Kom op, meneer. Wilt u niet eerst zeggen hoe laat die vent is doodgeschoten? Anders moet ik de hele dag
opnoemen.”
“Daar hebt u gelijk in. Sorry. Het gebeurde tegen half acht.”
“In de morgen of in de avond?” vraagt de Karmeliet chagrijnig.
“Nee, ’s avonds,” zegt Dirk kalm.
“Laat me denken. Toen was ik in het casino van Amsterdam.”
“Alleen?”
“Ja, de hele zaal was leeg, haha. Maar mijn vriendin hing aan mijn arm, dat bedoelt u toch?”
“Dat bedoel ik. Zij kan onder ede…?”
“Jazeker. Geen probleem,” zegt de Karmeliet.
“Mag ik de naam weten van uw vriendin?”
“Ik heb zoveel vriendinnen. Maar die van gisteravond heet Marye van Tongeren. Ja, leuke naam, ik kan het ook niet helpen.”
“En tot hoe laat was u in het casino?”
“Ik schat tot een uur of half negen. Toen was mijn geld op en ik was behoorlijk gedeprimeerd over het snelle
verlies. Bovendien begon Marye te zeuren dat ze naar huis wilde. Waarom ze zeurde, hoef ik u niet te vertellen, hè? Ze lust er wel pap van.”
“Maar, meneer vanM., hoe weet u dat de gerant is doodgeschoten? Dat heb ik u niet verteld.”
“Zei ik dat? Och, een gokje. Anders heeft hij een mes in zijn donder gekregen, wat maakt het uit? Dood is
dood.”
“Denkt u zo over het leven?”
“U komt er wel uit, hè?”
De Karmeliet loopt naar de deur van de woonkamer, door de hal en houdt de buitendeur open.
“Tot ziens,” zegt rechercheur Dirk Tusscher automatisch.
Is dat helderziendheid? Kan Dirk in de toekomst kijken?