Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Afl. 7
Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Aflevering 7
Hoofdstuk 7
Vanaf het begin wist David Charles Bachmann dat hij geen langdurig hotelleven wilde in Holland. Natuurlijk, er zitten wel voordelen vast aan zo’n woonwijze, lekker anoniem, personeel dat zijn mond houdt als je hen genoeg betaalt, de mogelijkheid om van de ene op de andere minuut je biezen te pakken, maar toch, vastigheid en geborgenheid krijgen meer betekenis naarmate je ouder wordt. Dat geldt ook voor een pooier.
Ofschoon Big David wel gewend is om in extravagante luxe te wonen, beviel hem gistermiddag de kille villa van de Karmeliet totaal niet. Nee, een authentieke woning in de Amsterdamse grachtengordel, dat was waar hij op zoek naar was. En hij maakte er heel snel werk van. Tarik had vooraf geïnformeerd welke makelaars een rekbaar financieel verstand hadden en toch nog genoeg begrip over had voor schoonheid en emotie. En die snel konden handelen. Makelaars die vijf minuten in hun agenda bladerden en die over een week wel tijd hadden voor een afspraak, konden de pot op. Meneer Nout Zeeburger wist genoeg over rijke mensen en hun extreme wensen en hij bracht op vrijdagmorgen, 21 januari 2011, om 10.15 uur al, een aktetas mee vol met foto’s en aanbiedingen waarop niet alleen viel af te dingen maar ook nog viel te schuiven met de overdrachtsbelasting. De Rosmarijnsteeg, de Herengracht, de Spuistraat (2 x) en het Singel 374 (met een reeds verminderde huur naar € 6.515,-/mnd.) vielen af. Dan het schot in de roos. Het statige koopmanshuis aan het Singel op nummer 285 werd diezelfde dag door Big David gekocht voor € 1.475.000,-. Een grachtenpand uit de 18e eeuw. Souterrain, bel-etage en eerste verdieping met een grote zolder. Midden in de grachtengordel, dus David was meer dan tevreden. De oorspronkelijke vraagprijs was € 2.895.000,- fluisterde Zeeburger hem in het oor alsof hijzelf de woningcrisis had veroorzaakt om zijn cliënt te behagen. Tarik Yacoubi mocht zijn matrasje op de eerste verdieping neerleggen. Als hij ’s nachts maar alert bleef op onheil. Billie en Branko vonden onderdak bij vrienden in de buurt. Een woninginrichter in de buurt kreeg een dubbel uurloon als hij ’s middags nog een dure vloerbedekking kon leggen op de bel-etage en op Davids slaapkamer. Over het meubilair deed David niet moeilijk. Hij had een goede smaak, de zakenman had een goede keuze uit het beste van het beste en dus was die aankoop ook snel beklonken. Om zeven uur ’s avonds verhuist Big David naar zijn stulpje. Branko zet de twee koffers op de grond en op hetzelfde moment trekken de werklieden de deur met een harde klap achter zich dicht. Klus geklaard.
“Voorzichtig met die koffers,” schreeuwt David kwaad maar in feite schrok hij van de dichtslaande
deur.
Ze drinken samen nog een paar biertjes nadat Billie naar de Chinees was geweest en de splinternieuwe eettafel had gedekt met een geborduurd beddenlaken.
“Wat vind je van gisteren bij de Karmeliet?” vraagt Tarik aan David.
“Niet best,” antwoordt deze kortaf.
“Nee, vind ik ook. Je moet niet tegen hem schreeuwen, David. Dan is-ie net als een emmer waar je teveel water ingooit, het stroomt vroeg of laat altijd over,” is het gratis advies van Tarik.
“Kan me geen reet schelen. Hij had Iwan met die tien meisjes in de gaten moeten houden en zeker ook Victor met zijn crooked boekhouding. Fuck him!” barst David kwaad los.
“Ja, rustig maar. Afijn, hij bedankte je nog wel. Zou hij eruit willen stappen? Dan gaan we toch zeker alleen door? Of zijn er andere kapers op de kust die zijn aandeel willen overnemen?”
“No way!”
“Prima, prima ik wilde het even zeker weten,” sust Tarik, “en dat-ie het niet wist van die Corvette? Ik geloof dat niet. Echt niet. Op Schiermonnikoog weten ze nog wie er hier een nieuwe Sparta heeft aangeschaft. Kom nou toch!”
“Ja, die lui op Schiermonnikoog, die hebben een netwerk waar de Russen nog jaloers op zijn.”
Billie veegt het vet van de pekingeendhuid van zijn kin en zegt: “Als hij dat wel wist, dan wist hij ook van die lagere omzetten. Ja, sorry, vind ik, hoor. Da’s mijn mening.”
Maar wie heeft het bij het rechte eind?
Om half acht nadert een slanke kleine man de balie van het Boutique Hotel Notting Hill aan het Westeinde. Met zijn ellebogen heeft hij de deur geopend. Hij heeft een uitbundige bos haar, kon wel eens een pruik zijn. De gerant groet hem vriendelijk en vraagt of hij hem van dienst kan zijn.
“Afspraak met meneer Bachmann, ikke. Welke kamer ik dan zijn? Ik heb nummer vergeten. Sorry, meneer.”
De gerant is op zijn hoede want de policy van het hotel is dat vreemde bezoekers nooit zo maar mogen
doorlopen. Bovendien staat hem het accent van deze man niet aan. Om over zijn lichaamsgeur maar te zwijgen. Foei, wat een lucht, een otter is er niks bij.
“Oh, dat is niet erg. Meneer Bachmann is er momenteel niet.”
“Maar daar sleutel toch hangen? Nummer 402, nu weet ik weer.”
“Jazeker. Vandaag is meneer Bachmann trouwens…”
De kleine man kijkt vliegensvlug links en rechts over zijn schouder, pakt zijn pistool uit de binnenzak van zijn jas en jaagt de gerant een kogel door zijn voorhoofd. Zonder een kik te geven, zakt deze door zijn hoeven. Hij kan zich zelfs niet vastgrijpen aan de balie. Zijn schedel komt met een harde klap op de antieke tegelvloer. Maakt niet uit, hij is al dood. Kalm loopt de moordenaar om de balie heen terwijl hij handschoenen aan doet en sleept zijn slachtoffer bij de voeten snel de hoek om. Hij opent de deur naar de linnenkamer en deponeert het lijk zo ver mogelijk naar achteren. Met een handdoek veegt de crimineel haastig het bloedspoor weg. Dan sluit hij de deur achter zich want hij hoort de bel van de lift. Lachende mensen verlaten het hotel, op zoek naar wat gezelligheid en vertier. Het regent pijpenstelen. Als alles weer rustig is, komt de man tevoorschijn, pakt de sleutel van de haak en loopt naar de vierde verdieping. Voorzichtig steekt hij de sleutel in het slot, draait hem om en opent langzaam de deur. Hij hoort niets. De gerant sprak kennelijk de waarheid. Het is nu zijn plan om de deur open te laten, de sleutel weer terug te hangen aan het haakje, terug te gaan naar deze kamer en daar zijn tweede slachtoffer op te wachten waar het allemaal om begonnen is. Maar hier klopt iets niet. Hij voelt het duidelijk en zijn gevoel heeft hem nog niet vaak in de steek gelaten. Hij ziet geen bagage, dat is het. Nog geen ouwe sok onder het bed. Hij opent de kastdeuren…, niets. Deze gast is er nu alleen niet, hij is er nooit meer, hij is vertrokken. De kleine man vloekt hartgrondig als hij deze conclusie trekt. Dit is een enorme tegenvaller waar hij geen rekening mee heeft gehouden. En zijn opdrachtgevers ook niet. Die zijn ook niet echt op de hoogte. Dat hij nu met een dode onschuldige gerant zit, in plaats van meneer Bachmann is niet zijn schuld. Knap waardeloos. Het lijkt hem verstandig de sleutel toch wel op zijn plaats te hangen. Je moet het de politie ook weer niet te gemakkelijk maken.
Om precies half acht gaat Arthur vanM. met zijn vriendin Soluta het Holland Casino Amsterdam binnen. Ze laten zich registreren, kopen wat fiches en Arthur zorgt dat ze behoorlijk vaak langs de bewakingscamera’s lopen. Een uurtje later vindt de Karmeliet het wel genoeg. De € 5.000,- zijn schoon op. Vanaf het begin liep het niet goed en als dat het geval is, weet hij dat hij beter op tijd kan stoppen. Bij de eenarmige bandiet heeft Soluta meer geluk, maar liefst € 120,- winst. Dan gaan ze in de stromende regen naar huis. Soluta is behoorlijk teleurgesteld, ze had zich er veel meer van voorgesteld. En nu dit. Een uurtje casino, wat is dat nou? En waarom moest dat zo vroeg op de avond, het is nota bene vrijdagavond? Wordt hij zuinig of gierig? Maar Arthur had haar op geen enkele vraag antwoord gegeven. Nadat hij tegen zes uur een telefoontje kreeg vanuit Schiermonnikoog had hij toch ook geen vragen gesteld!
De moord op de gerant werd dezelfde avond ontdekt om 20.10 uur door het meisje van de schoonmaak. Er waren drie kamers die schoon opgeleverd moesten worden omdat de volgende gasten bij wijze van uitzondering zaterdagmorgen al mochten komen. Ze had nu tijd over en kon dan morgenvroeg lekker uitslapen met Chris. Het was de tweede keer dat Chris bij haar bleef slapen en dat idee wond haar helemaal op. Zijn staande penis van de eerste keer zag ze weer groot voor zich, voelde ze weer stoten in haar warme lijf. En Chris kreeg er geen genoeg van, wilde na een half uur nog eens. Na een kort dutje begon hij opnieuw te drukken. Haar vochtigheid zorgde voor een snelle ontlading. Maar nu huilde ze onbedaarlijk met gierende uithalen en zag nog lijkwit van schrik. Het was ook niet niks, ze dacht dat een stapel handdoeken uit het rek was gevallen, blijkt er een dooie man onder te liggen. Daar krijg je toch een trauma van? Pas nadat de politie hem op zijn rug had gedraaid, zag ze dat het de gerant was. Die man was altijd zo vriendelijk voor haar. Hij kuste ook zo lekker en in de lift was hij een meester in de liefde. Iedereen staat voor een raadsel. Wie vermoordt er nou een gerant? De kassa is meegenomen maar daar zit volgens de hoteleigenaar nooit veel geld in. Boven de honderd euro moet het personeel afromen. Altijd. Verder ontbreekt er niets van waarde. Er is niet één spoor gevonden van wat dan ook behalve de kogel en de huls. Een rondje langs de kamers levert ook niets op. Niemand mist iets, nergens is ingebroken. Wel lucht een boze oudere mevrouw haar hart tegenover de rechercheur. Ze had meer dan een kwartier gewacht bij de balie maar de gerant was niet gekomen. En ze wilde per se weten hoe laat de trein naar Utrecht vertrok op zaterdag. Ja, ze wist nog precies hoe lang ze daar stond. Dat was van tien over half acht tot acht uur. Het journaal was net begonnen toen ze weer op haar kamer kwam. De rechercheur noteert haar naam en de tijden en bedankt haar. Zou het dan toch een junk zijn die snel wilde scoren en vijftig euro nodig had? Maar een junk schiet over het algemeen geen mens overhoop. En zeker niet precies door het hoofd. Een junk heeft een groot mes en prikt daarmee iemand een paar keer lek. De lijkauto brengt het stoffelijk overschot naar het mortuarium. Het onderzoeksteam geeft de PD (plaats delict) vrij, bergt de spulletjes op en bereidt zich voor op het altijd spannende schrijfwerk.
Ze zitten in het restaurant van de camping aan een bakje hete koffie, het wachten is op inspecteur Bertus van Smook en Simone Poeldijk. Hoofdinspecteur Pontius van der Luiten kookt van woede want te laat komen op zijn briefing is bij hem een doodzonde. Wie het ook is! Tegen half negen komen ze er haastig aan. Pontius vraagt beiden of ze een kapot horloge hebben en als dat zo is, dat ze dan als de sodemieter morgenvroeg een nieuw klokje moeten gaan kopen. Soit! Zijn gezicht staat op onweer en dat is te zien. Bertus verontschuldigt zich en legt de legitieme reden van de vertraging uit.
“Ik ben net gebeld door het wijkteam Prinsengracht. Een moordgeval. De gerant van een hotel aan het Westeinde is doodgeschoten. Gaatje midden in zijn voorhoofd. Onverklaarbaar, vriendelijke vent, met niemand ruzie. Geldkistje is weg met een paar euro’s. De theorie van een junk in nood hebben ze verworpen. Dus criminelen die een scheet dwars hebben zitten? Wie het weet, mag het zeggen.”
De tien rechercheurs van de MMB hebben geen idee wat het antwoord op die vraag zou moeten zijn.
“Hebben ze een gastenlijst? Staan daar verkeerde namen op?” vraagt Tijl Helsink.
“Dat weet ik toch niet, heb ik niet gevraagd en hebben zij niet gezegd. Klaar!” antwoordt Bertus ongeduldig.
De anderen voelen een zekere spanning opkomen. Was dat nou een verwijt van Bertus? Dat hoefde hij toch niet zo te uiten?
Pontius besluit sussend: “Ga jij nu naar dat hotel, Tijl, bekijk de namen, wie zijn er deze week bijgekomen en wie is er vertrokken? Vraag desnoods alle mensen die in het hotel zijn. Wil jij meegaan, Simone?”
“Ja, hoor. Jij denkt, die griet heeft vandaag nog niet genoeg door de regen gerend. Ik hou geen krullen meer over, man. Of betaal jij mijn kapper?”
Iedereen schiet in een lach. Ze weten hoezeer Simone gesteld is op een goed verzorgd uiterlijk.
“Ik ga wel met jou mee, Simone,” biedt Esila aan, “goed, Pontius?”
Deze wuift met zijn hand ter goedkeuring en ten afscheid.
Bertus licht nog toe: “Ik dacht meteen aan die taxichauffeur, die ehm… Mansur Midyat. Ook midden in het
voorhoofd, ook onschuldig. Dus wie moesten ze hebben? Dat moeten wij zo spoedig mogelijk oplossen.”
“Laten we het resultaat van Tijl, Simone en Esila maar even afwachten,” zegt Pontius, “hoe is het verder gegaan, vandaag? Gerard, heb jij een overzicht?”
“Ja. Eerst maar de huis-aan-huisonderzoek in Badhoevedorp van gisteren. We zijn opnieuw naar dat barmeisje geweest. We hebben haar gevraagd of ze wist of er auto’s aan de overkant van de straat hadden gestaan. En wel: vóórdat die zware man in het café kwam en nádat hij was vertrokken. Ze wist zeker dat er een blauwe auto had gestaan. De hele dag zelfs. Die staat er altijd want de eigenaar woont aan de overkant, dat wist ze zeker. Die is werkloos. Toen haar gast was vertrokken in de taxi stond er een andere auto achter die blauwe. Mooi, toch?”
“Hoezo?”
“Dat was een witte...,” zegt Gerard lachend.
“Ja…? Kom op, zeg. En het merk? Barmeisjes weten toch alles van auto’s? Alle mannen lullen de hele avond
over hun auto of over hun jonge heer als ze aan de bar hangen en dan luisteren die mokkels toch wel mee?”
“Deze niet. Het was een witte. Wel een deftige. Geen Fiatje of zo. Ik denk dus dat die zware man met die witte auto, zeg maar, de vermoedelijke dader in de witte bmw door zijn handlanger of handlangers naar het café is gereden.”
“Oké. Is iedereen het eens met deze theorie?” wil Pontius weten.
Geen commentaar uit de groep.
“Mooi,” zegt Gerard, “voor de volledigheid: daarna hebben we nog niets. Waar zijn ze gebleven? Waarom zouden ze dit hebben gedaan? Want er moet een verklaring zijn, denk ik.”
"Van Wim Mosselman heb ik interessant nieuws gehoord,” meldt Max Boomkamp, “het FO heeft de bloedgroep ontdekt op die zakdoek. Bloedgroep A. Van de beide slachtoffers hebben ze de bloedgroep ook gevonden, vraag me niet hoe. Twee maal bloedgroep A. Dus de zakdoek is van de dader en die heeft dus een onbekende bloedgroep. Het bloed kan van een slachtoffer zijn. De zakdoek zelf is van zeer goede kwaliteit. Een dure stof. Vermoedelijk uit het buitenland. Het is onmogelijk dat de taxichauffeur de zakdoek in de kofferbak heeft gelegd tenzij hij dat voor zijn dood heeft gedaan. Dit klinkt dom maar het is wel juist. Maar hij heeft A en geen nul en geen B of AB. De tweede passagier komt zeker niet in aanmerking en dus blijft de dader over.”
“Nou… dat weet ik zo net maar niet,” peinst Brenda van Breda, “heb je wel aan de handlanger gedacht? Het is aannemelijk dat die de jerrycan uit de witte BMW heeft gepakt en de benzine heeft uitgegoten. Wat heeft-ie dan? Benzine aan zijn gore poten. En natuurlijk zijn hand beschadigd aan het scherpe ijzer of gewoon gestoten, huppekee, bloed aan de paal. Dus handen schoongemaakt met zijn zakdoek. Gooit die achteloos in de kofferbak en daar flikkert-ie de jerrycan weer op. Dus heeft de handlanger bloedgroep A. Ja, klinkt logisch.”
“Verdorie, je hebt helemaal gelijk, Brenda. En we weten niet eens hoeveel handlangers er zijn.”
Dirk Tusscher kucht even en zucht dan luid.
“Nee, zeker weten doen we het nog lang niet, mensen. Maar ehm…, Jan en ik zijn naar Schiphol geweest. Simone en Brenda hebben met ons geruild. We hebben de passagierslijsten bekeken en naar Deense reizigers gezocht. Ze kwamen via Stockholm Arlanda, Oslo Gardermoen, Parijs Charles de Gaulle of rechtstreeks uit Kopenhagen. Geen resultaten, niets verdachts, allemaal brave burgers zo op het oog.”
“Goed, niets aan te doen. Soms loopt het tegen maar jullie hebben je best gedaan,” zegt Pontius opbeurend, “en Brenda, hoe was het bij de dumpzaken?”
“Leuk, heel wat troep gezien die ik nog niet had. Maar kort en goed, ik heb me gefocust op spulletjes uit het leger en kwam al gauw terecht bij Army Surplus oftewel Legerdump aan de Kinkerstraat in Oud-West. Hoek Tollensstraat. Die meneer herinnerde zich een jerrycan verkocht te hebben aan drie jongens, drie kerels, zo’n twee weken terug. Twee met een buitenlands uiterlijk en de derde een echte kaaskop. Spraken puur Amsterdams ofschoon de ene buitenlander niet veel heeft gezegd. Niet bepaald figuren die met hun schoonmoeders naar de camping gaan, dacht hij meteen. Bovendien was hem nog wat opgevallen. Iets heel belangrijks…”
“En dat is…?” vraagt Pontius nieuwsgierig.
Hij kan zo niets bedenken wat je bij een jerrycan nodig hebt. Ook in de groep wordt nogal schaapachtig
gekeken. Het lijkt wel een tv-quiz voor kinderen. Bij een jerrycan hoort …? Ja, benzine! Maar anders?
Quizmaster Brenda geeft triomfantelijk de oplossing: “Ze hebben er geen trechter bij gekocht! Hoor je? Geen trechter! Als je een jerrycan normaal wilt gebruiken, moet je er een trechter bij hebben die je in de vulopening van bijvoorbeeld de auto stopt. Anders gutst de benzine er naast. Echt wel! Dus de opzet van deze jongelui is vanaf het begin geweest om er iets mee in brand te steken. Een auto met twee slachtoffers bijvoorbeeld. Dit zal zwaar wegen bij een veroordeling of niet, Pontius? En ze hadden heel veel belangstelling voor de messen en de wapens. De winkelier vond het goed dat er compositietekeningen van werden gemaakt met zijn medewerking en dat heb ik al aangevraagd. Dus hier horen we meer van.”
“Uitstekend gedaan, Brenda,” prijst Pontius haar, “vooral over die trechter. Had je nog meer gegevens over
die jerrycan?”
“Ja, samengevat: splinternieuw, van staal, groen, nieuwprijs € 29,95, uit het leger afkomstig, dus via de Domeinen verkocht.”
Het MMB-team is door hun nieuws heen. Een ambivalent gevoel overheerst. Weer een slachtoffer erbij. Konden zij niet voorkomen. Koelbloedig neergeschoten. En waarvoor? Zelfs zijn dure horloge hebben ze niet meegenomen. En wel een paar euro's uit de kassa. Iedereen vindt dat raar. Dat wijst op een dwaalspoor. Sluw bedacht. Maar waarom? Ze moeten een motief hebben gehad. Zullen ze de dader(s) ooit pakken?