Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Afl. 2
Feuilleton De Amsterdamse escort-huurmoord Aflevering 2
Hoofdstuk 2
Het politieteam van het Basisteam Haarlemmermeer Noord in Badhoevedorp slaapt nog lang niet, nadat de
uitgebrande taxi was gevonden met de twee verkoolde lijken erin. Ze zijn door de hoofdcommissaris persoonlijk uitgekozen op grond van hun staat van dienst en expertise in dit soort van misdrijven. De drie rechercheurs staan onder leiding van de jofele inspecteur mr. Bertus van Smook. Deze is nog jong, achtendertig jaar, ambitieus en getapt bij zijn medewerkers. Hij leidde achter de schermen het onderzoek naar de moord op Martin Hoogland in maart 2004, toen die op zijn fiets werd doodgeschoten. Ze hebben hun eerste briefing die woensdagavond om negen uur aan de Sloterweg. De jonge chauffeur kon gauw genoeg geïdentificeerd worden als Mansur Midyat uit Zuidoost-Turkije via de kentekenplaat en het chassisnummer van de taxi en de persoonsgegevens bij zijn werkgever in Amsterdam. Hij was met zijn hele Aramese familie drie jaar terug naar Nederland gekomen, behalve zijn vader want die was voordien al gevangen gezet in Istanbul en was daar gestorven aan een hartaanval, zeiden de autoriteiten volgens het dossier van Mansur bij de Vreemdelingenpolitie. Ze hadden hem maar ergens in de bergen begraven want de familie kon de begrafeniskosten toch niet betalen, … zeiden de autoriteiten! Ze waren de plaats van het graf vergeten. Jammer. Maar dan de passagier? Inspecteur Bertus van Smook vraagt aan hoofdagent Tijl Helsink wat hij ervan denkt.
“Bijna alles is verbrand. Het wrak met inhoud is in dezelfde staat meegenomen op een oplegger. Wim Mosselman van de FO komt zo spoedig mogelijk met een rapport. Hij zegt dat er in het lab nog wel wat te ontdekken valt. Dus dat is positief. Verder denk ik dat het een keiharde afrekening is in het criminele circuit, waarbij de taxichauffeur opgeofferd is als bijvangst. De hele operatie is bijzonder goed voorbereid. Een schot per persoon. Dit zijn zonder meer professionals want ik ga ervan uit dat er sprake is van meerdere verdachten. En ze moeten ergens benzine hebben getankt want de ijzeren jerrycan lag in de kofferbak. Dat valt ook op. Zo eentje die ze vermoedelijk in het leger gebruiken. Vermoedelijk tijdstip van de executies is rond kwart voor drie, althans toen brandde de taxi uit volgens ooggetuigen.”
“Ja, Tijl. Ik kom net terug van de Van Ghentkazerne in Rotterdam,” onderbreekt hoofdagent Brenda van Breda hem, “en ik heb ze met toestemming van Wim de jerrycan laten zien. Het is honderd procent zeker dat het een splinternieuwe militaire jerrycan is geweest. En die kun je overal in de dump kopen. Ik wou morgen alle dumpzaken langs in en buiten Amsterdam. Kijken wie er pas geleden een jerrycan heeft verkocht en zich
dat nog weet te herinneren natuurlijk.”
Bertus vraagt de groep: “Er zijn bandensporen gevonden vanaf de taxi terug naar de verharde weg. Handlangers dus, ja, ik ga ook voor meerdere verdachten. Het meeste is door de brandweer stuk gereden en voor de rest door de getuigen. Dan moeten er toch mensen zijn op die verharde weg die iets moeten hebben gezien? Niet dan? Ja, toch? Een auto uit een zandweg, dat valt daar toch op! Heeft iemand daar resultaten van?”
“Jazeker,” zegt brigadier Gerard Houttak met enige trots, “je gelooft het niet maar rond die tijd stond het verkeer drie kilometer verderop stil. Links van de brand dus en ook links van de zandweg.”
“Stil? Hoezo stil?” vraagt Bertus verbaasd.
“Net wat ik zeg. Stil is stil. Een vrachtwagen wilde daar omdraaien maar kreeg motorpech toen hij dwars op de weg stond en dat duurde een paar minuten.”
“Nou, dan is er toch nog verkeer van de andere kant?”
“Precies, maar twee kilometer terug van die zandweg stond daar het verkeer ook stil. Rechts van de brand. Je
mag raden…! Ook met motorpech,” lacht Gerard, “het is te gek voor woorden maar er is goed over nagedacht. Misschien is het een witte personenauto want die werd het vaakst genoemd toen ze van rechts weer konden rijden.”
“Oh, maar dan zijn we er toch?” lacht ook Brenda nu, “een witte auto, daar rijdt er maar eentje van in Nederland en die heeft mijn tante in Zeeland gekocht.”
Hoofdagent Tijl Helsink doet ook mee: “Maar zonder wapenvergunning hangt ze.”
Bertus grijpt in: “Mensen, even serieus. Hou de witte auto in gedachten maar laat ruimte voor andere kleuren. De bandensporen zijn zeker gesteld. Net als een kogel die voor ballistisch onderzoek is meegenomen. Die zat vast in de deurstijl van de chauffeur. De andere is nog niet gevonden. Ligt waarschijnlijk in de modder. De baan moeten we nog verder onderzoeken. Bovendien hebben daar een paar mensen pas geleden lol gehad want in de sloot lag een herenzakdoek met een gevulde condoom erin gewikkeld. Tot slot zijn rode plastic haartjes of steeltjes van een bezem gevonden. Ik weet niet hoe ik ze anders moet noemen. Ze hebben de boel daarmee schoongeveegd op die zandweg. Dus geen voetsporen. Vakwerk.”
“Toch maar morgen verder gaan met een plaatselijk onderzoek bij de inwoners van Badhoevedorp? Huis-aan-huisonderzoek?” informeert Gerard Houttak.
De inspecteur knikt heftig: “Jajaja. Altijd doen. Hebben ze een vreemdeling gezien? Of meerdere? Is hen wat
opgevallen? Wat weten we van die twee vrachtauto’s? Maar ga vanavond eerst allemaal tezamen de kroeg in. Luister naar de gesprekken van de overige gasten, vooral zij die fluisteren. Breng de brand zelf maar ter sprake. Maar pas op, dit zijn zeer gevaarlijke criminelen. Dat voel ik aan mijn water.”
“Maar, Bertus, moeten we er geen mensen bij hebben?” vraagt Brenda, “je weet zelf wel dat het werk alleen
maar meer wordt per dag en nooit minder.”
“Daar heb je volkomen gelijk in, Brenda,” antwoordt de teamleider, “maar je weet dat de hoofdcommissaris nog erger op zijn centen past dan de dorpspastoor na de collecte. We moeten allemaal bezuinigen.”
“Ja, behalve de criminelen.”
Ze overleggen nog een poosje en rijden dan naar het centrum van Amsterdam waar ze worden opgeslokt door de dampige duisternis van slecht verlichte barretjes.
Is dit het begin van weer een oorlog in het Amsterdamse circuit? Wanneer komt het derde lijk? Is dit een bijna twintig jaar oude erfenis van Klaas Bruinsma? Of een geschenk van Johan Verhoek, alias de Hakkelaar, de grootste concurrent van Klaas? Ook dat is een optie.
Onder de ruim 130 passagiers die de Boeing 737-900 om kwart voor elf ’s morgens verlaten, bevindt zich een jongeman met opvallend lang haar. Van achteren zweert iedereen die hem ziet lopen dat daar een slanke dame met te grote passen in verkeerde schoenen - dat wel - op weg is naar een hip boetiekje. Zijn mondhoeken staan naar beneden en zijn forse eikelkin wijst naar voren. Hij is tweeëndertig jaar en vooral moe. Moe van de lange vlucht die dinsdagmiddag begon op Schiphol Airport. De aankomst in Kopenhagen was tegen acht uur ’s avonds. Vervolgens moest hij overnachten want het vliegtuig naar New York Newark vertrok pas op woensdag om half een. Na een vliegtijd van achteneenhalf uur moest hij weer overnachten. En vandaag, donderdag 22 oktober 1992, is hij toch nog veilig geland op Fort Lauderdale-Hollywood International Airport in Florida want er was me toch een portie turbulentie! Al met al een wachttijd van ruim drieëndertig uur. Arthur van M. had dus genoeg tijd om na te denken over zijn leven dat bepaald niet rustig en kalm is verlopen. Dat hij later David Charles Bachmann tegen zijn machtige lijf zou lopen in Florida, was gewoon niet te voorzien.
Na geslaagd te zijn voor het examen op het Montessori lyceum, met een gemiddelde van 8½, begon Arthur uit balorigheid als enthousiast verkoper van exclusieve herenkleding in Amsterdam. Iedereen dacht dat hij naar de universiteit zou gaan om als succesvol wetenschapper door het leven te gaan. Professor worden. Buitengewoon hoogleraar. Hij was de enige werknemer van een al oude baas, dus benoemde hij zichzelf als chef-verkoper als hij ’s avonds met zijn vrienden aan de bar hing. Na een half jaar stierf de eigenaar aan prostaatkanker en Arthur kon de zaak overnemen van de bedroefde weduwe met hulp van de bank die hoog op het dak zat. Allereerst voerde hij na een maand een rigoureuze verbouwing door. De bank zag dat niet zitten op grond van de vorige jaarstukken waaruit een bescheiden winstje bleek. Te klein om ook nog slagroom op het ijsje te willen. Arthur liet zich niet uit het veld slaan, veranderde subiet van bank en beloofde de aannemer de helft van zijn winst iedere maand contant uit te betalen. Met een redelijke rente over de resterende schuld. Alles zo zwart als roet maar daar keek niemand van op in die tijd. Ook de garagehouder werd verblijd met die belofte toen Arthur bij hem een splinternieuwe goudkleurige Mercury Cougar op afbetaling kocht. Zijn drie vriendinnen, Inge, Josine en Anna, kirden op de achterbank. Met zijn vieren testten ze ’s avonds de schokbrekers van de auto. Tot slot vond hij een nieuwe leverancier waar wél financiële rek in zat en hij breidde zijn collectie flink uit. Als je veel hebt, kun je ook veel verkopen, was zijn motto.
Sommige mensen struikelen blindelings over hun geluk en grijpen het vast om het nooit meer los te laten. Althans voorlopig. Arthur van M. ook. De zaak draaide ineens als een tierelier. Vier verkopers, waaronder twee heel jonge meisjes, die iedere potentiële klant om hun vinger konden winden, zorgden ervoor dat Arthur meer tijd en poen kreeg om uit te kijken naar wat anders. Hij kocht een tweede kledingzaak, een derde, een vierde. Op toplocaties in Amsterdam en later in Den Haag. De vijfde en zesde volgden in Rotterdam op de Blaak en het Zuidplein met uitsluitend vrouwelijk personeel. Een vriendelijke lach en blauwe ogen en blond haar gaven de doorslag bij de aankoop van een hip kostuum met twee stropdassen en drie overhemden. Het tweede kostuum was gratis en dat lustten de gierige kaaskoppen wel. Heel de Randstad wist zijn winkels te vinden. In het uitgaansleven kende men hem als een royale vrolijke vent waar je mee kon lachen. Vooral de meisjes. Hij werd beroemd om zijn eindeloze voorraad moppen. Het personeel werd door hem in de watten gelegd als de omzet maar hoger was dan de maand ervoor en de maand dáárvoor. Diegene met de hoogste persoonlijke omzet van de maand kreeg een aantrekkelijke bonus. Twee maanden achter elkaar de hoogste? De bonus werd verdubbeld. Drie maanden achter elkaar? De foto van de geluksvogel werd in iedere zaak in de keuken aan de muur gehangen. A-4 formaat. Arthur kreeg op tijd in de gaten dat het personeel van elke zaak onderling een strijd aanging die er heel geniepig insloop. Jaloersheid zorgde voor een ongezonde spanning. De verkopers gingen steeds dichter bij de deur staan en pikten elkaar op slinkse wijze de klanten af. De klanten voelden dat aan en vonden dat niet prettig. Het toppunt was dat een verkoopster buiten ging staan en daar de mensen aansprak. Het was bijna alsof ze tippelde! Arthur van M., alias de Karmeliet, nam de juiste maatregel en schafte alle bonussen af. Wie zijn best niet meer deed, werd op staande voet ontslagen, het laatste salaris werd niet uitbetaald. Tranen kwamen te laat.
Voor de verandering kocht hij op vrijdag 27 maart 1981 een slecht lopende bardancing aan het Rembrandtplein, achter de Blauwbrug, in het hartje van Amsterdam. Een koopje. De nieuw door hem aangestelde bijna topless bardame heette Neeltje Bangert waarmee hij op zeven juli van dat jaar trouwde. Niet eens zo knap maar ze hield veel van hem. Ze was toen net achttien geworden en hij eenentwintig. In de zomer van 1987, op haar verjaardag, toen alle gasten laveloos naar huis waren gegaan, zei Neeltje tegen Arthur dat ze al een tijdje vreemd ging.
“Hoe lang al?” vroeg hij geïnteresseerd.
“Och, al een tijdje… Een paar jaar,” gaf ze aarzelend toe.
Ze vertelde verder. Niet met een persoon maar met meerdere mannen. En vrouwen. Ze toonde hem een
schoenendoos met geld, veel geld. Arthur haalde de schouders op en zei dat ze rustig door kon gaan maar dat die doos nu van hem was. Ze vloog hem van gelukzaligheid om de hals en ze vrijden de hele nacht. Arthur kwam diverse keren klaar - net als de ex-jarige - waarbij hij steeds een ander mannengezicht voor zich zag die zijn liefje naaide. Kennelijk wond dat idee hem op. Toevallig had Neeltje dezelfde zender aan staan en zij zag hetzelfde als hij. Maar dan vanuit een andere hoek. Logisch.
Een jaartje later op 17 juli 1988 kregen ze een zoontje, William. Een zondagskindje, een gezonde vrolijke
jongen met nogal lang haar! Daarna ging Neeltje in verschillende bordelen werken waaronder de beroemde Sauna Diana. Uiteindelijk werkte ze daar zes dagen per week intern. Neeltje werd beroemd in Nederland en België als de hoer die alles deed wat je kon bedenken en dan nog meer!! Tuurlijk ook zonder condoom. De Karmeliet voedde als plichtsgetrouwe vader hun zoontje op.
Bij de jaarwisseling van 1989/1990 had Arthur negen kledingzaken, een confectieatelier en twee goed
lopende barretjes. Pardon, goed lopen? Ze liepen als een lekke tiet. Maar zijn lieve Neeltje was een half jaartje eerder - op hoge hakken en slechts gekleed in een rood slipje - met stille trom vertrokken naar een zeer rijke concurrent om zijn privémistress te worden. Arthur liet haar gaan nadat hij een bezoekje ging brengen aan haar nieuwe pooier. Een stevig gesprek volgde onder vier ogen. Arthur ging naar huis met een zak geld, zijn opponent verliet na twee weken hinkend het ziekenhuis. En hij was niet echt meer bij de pinken, de grote teen afgehakt, de kleine teen afgesneden. Het zijn slechts details in het leven van een pooier.
Wel kwam de politie opeens steeds vaker aan zijn deur, ze begonnen vervelende eisen te stellen. Kinderachtig gedoe. Dit mocht niet en dat mocht niet. Een beetje herrie was al teveel en een paar whiskey's en een gratis verblijf bij de knapste en jongste dames hielpen niet meer. Op een kwade dag gooide Arthur de kont tegen de krib en weigerde nog langer te voldoen aan de nukken van het blauwe gezag. Dat heeft hij geweten! Ze namen hem gezamenlijk in de tang en knepen die steeds harder aan. Officiële klachten tegen politieagenten werden zichtbaar in de prullenbak gegooid nog voordat hij bij de buitendeur van het bureau was.
Arthur werd het langzamerhand spuugzat. Bulken van het geld maar geen plezier mogen hebben in het leven? Is dat het? Werkte hij zich daarvoor een slag in de rondte? Zo jong als hij was - negenentwintig geweest - hij wilde wél gelukkig zijn. Tot overmaat van ramp kreeg hij het ook nog aan de stok met de belastingdienst. Die was al die tijd nog nóóit bij hem op bezoek geweest. Waarvan acte! Twee zwijgzame mannen van de fiod uit Utrecht in hun beruchte zwarte jassen haalden in drie weken tijd zijn hele boekhouding overhoop en zeiden op vrijdagmiddag tegen drie uur dat ze een paar ton belastinggeld misten.
Is dat alles?
Ja, nee, sorry, alleen bij de kledingzaken. Het horecatekort bedroeg slechts vier ton over de laatste vijf jaar en dan hadden ze nog zeer zuinig gerekend. Veel gratis drankjes en zo, ja, daar wisten ook zij alles van.
“Hebben jullie een tip gehad?”
Overbodige vraag. Hij verwachtte dat ze zouden ontkennen.
“Ja, inderdaad,” zeiden ze glashard in zijn gezicht, “we krijgen wel vaker tips.”
“Van wie?”
Arthur liet per ongeluk twee briefjes van honderd gulden op tafel vallen en draaide zich om, wachtend op een antwoord.
“Oh, soms ligt de dader op het kerkhof…,” lachte de een.
“… En soms komt-ie uit het ziekenhuis,” vulde de ander veelbetekenend aan.
Nadat het onderzoek definitief was beëindigd - zijn accountant wist er op miraculeuze wijze nog twee ton vanaf te knibbelen - en de aanslag op zijn mat was gevallen, betaalde hij de volgende dag het hele bedrag plus de boete van 50% die op miraculeuze wijze was verlaagd naar 25%. Wie het breed heeft, laat het breed hangen. Bovendien was de bodem van Neeltjes doos, hahaha, viezerik, nog lang niet in zicht! Een appeltje voor de dorst.
Op een goeie dag vond een sportvisser in alle vroegte een lijk in de Maas. Het slachtoffer miste een grote teen en een kleine teen. Neeltje bleef als bedroefde weduwe vier weken alleen achter, daarna vond ze een lieve meneer die zijn vermogen overdag had verdiend in de bancaire wereld en het nu op een prettige manier ’s nachts ging uitgeven.
Arthur diende spoorslags een verzoek tot emigratie in naar Amerika. Een vriend en collega in dat land, David
Charles Bachmann alias Big David, verzorgde als zijn zogenaamde werkgever de immigratie petitie die prompt werd goedgekeurd. Via het ministerie van Binnenlandse Zaken kreeg hij heel vlot een visumnummer - na enige financiële ondersteuning bij de juiste persoon! - zodat hij in het bezit kwam van de fel begeerde Green Card. Hij mocht zich permanent in Amerika vestigen. In het zuiden van Florida, aan de Noord Atlantische Oceaan, dat leek hem wel wat. Zijn accountant kreeg schriftelijke volmacht om al zijn zaken te verkopen. Vooral de goodwill werd goed doorgesproken. Vanuit Florida zou Arthur van M. de touwtjes heus wel in handen houden maar in principe kon hij de man vertrouwen. Toch?
Het weer in Fort Lauderdale is op 22 oktober 1992 fantastisch. Ruim boven de 27° C. Arthur van M. roept een taxi en geeft de bestemming door.
“The Sheraton Fort Lauderdale Beach Hotel, please.”
De gezette chauffeur bevestigt dat het een prima hotel is. Op een toplocatie aan de Seabreeze Boulevard maar ligt alles in Florida niet op een toplocatie, lacht hij aanstekelijk. Hij rijdt op zijn gemak over de snelweg die onderdeel uitmaakt van een van die geweldige knooppunten bij het vliegveld van Fort Lauderdale. Ze rijden een tijdje noordwaarts in de Broward County. Arthur meent de zee al te ruiken. Als het witte hotel in zicht komt, telt hij zeven verdiepingen. De gehele pui bestaat uit spiegelend materiaal waarin de overkant staat afgedrukt: een gebouw met wel zestien verdiepingen, palmbomen en witte wolken en blauwe lucht. Via de Holiday Drive stopt de chauffeur bij de ingang en helpt Arthur de koffers naar de balie te brengen. Aan de overkant van de drukke Boulevard ligt de parkeergarage van het hotel. Vier etages hoog. Een geweldige loopbrug verbindt beide gebouwen. Veiligheid voor alles. Sommige mannen flaneren in hun zwembroek over de straat, kennelijk op weg naar het strand, hooguit tweehonderd meter verderop. De chauffeur wenst hem namens de gehele stad een aangenaam verblijf in Florida. Arthur bedankt hem met een royale fooi.
Arthurs kamer is op de vierde verdieping, ruim en luxe ingericht. Dat mag ook wel voor de prijs. Hij heeft een prachtig uitzicht op het strand en de oceaan. Dan pakt hij zijn grootste koffer en doet die van het slot, er zitten twee van de modernste laptops in. Dat is zijn geheugen en zijn bedrijfskapitaal waarmee hij nieuw kapitaal wil maken. Dollars, heel veel dollars. Met dat doel belt hij na een kwartier internetten zijn makelaar die hij vanuit Amsterdam al heeft geïnstrueerd om meteen uit te zien naar een riante villa op een prettige plek met veel privacy. Arthur wil niet langer dan een week in het hotel verblijven. Hij spreekt af dat hij om drie uur op diens kantoor zal zijn. Dan heeft hij nog even tijd om een mooie auto te kopen. Die Honda Accord Aero Deck 2.0i EX staat hem wel aan. Bijna nieuw, knalrood, voor zo’n krappe $ 50.000,-. Bij garage Holman Honda in de stad.
En David Charles Bachmann is inderdaad de volle drie uur volkomen van de wereld. Ze hadden hem levend kunnen villen, dan had hij nog niets gemerkt. Tarik moet wel tien keer op zijn deur kloppen voordat er een teken van leven komt. De andere twee kijken tv op hun kamer nadat ze op het journaal hadden gezien welk nieuws er werd gebracht over de uitgebrande taxi en de twee lijken. De politie kon geen verdere mededelingen doen in het belang van het onderzoek. Ach, dat zeggen ze altijd als ze niks weten.
Afrekening door criminelen, gokte de verslaggeefster dapper.
Tarik klopt nog een keer, ietsjes harder.
“Jaja, ik kom eraan,” bromt David.
Hij houdt zijn kop onder de koude kraan, poetst zijn tanden en kleedt zich aan. Het pistool verdwijnt in het holster onder zijn linker arm. Klaar voor gebruik als het nodig mocht zijn. Dan komen de tv-kijkers ook naar zijn kamer om daar verder te kijken naar hun favoriete soap. Maar Big David grijpt zonder een woord te zeggen de afstandsbediening en drukt de tv weer uit.
“Zijn jullie belazerd?” schreeuwt hij hun toe, “hebben jullie niks anders te doen? En waar zijn de schoenen gebleven?”
“In de gracht zoals je gezegd hebt,” antwoordt Billie vlug.
“En de zak?”
“Ja, die ook.”
“Met de schoenen erin?” gokt Big David moedeloos.
“Ja, ze zonken meteen,” lacht Billie trots.
“Och, och, eeuwige sukkels! Drie paar schoenen in een plastic zak! Straks worden ze opgevist door een hengelaar. Maak het de politie maar gemakkelijk. Je kon ze toch stuk voor stuk om de paar honderd meter dumpen? Eerst alle rechtse en dan alle linkse. Daar kraait geen haan naar. Moet ik dan alles uittikken?”
Tarik beveelt Billie en Branko om Victor op straat op te wachten en hem pas naar boven te brengen als de portier achter de balie het niet ziet.
“Maar hoe moeten we dat dan doen?” vraagt Billie uit voorzorg aan Tarik, “die man kan de hele nacht wel achter zijn balie blijven staan. Moeten wij dan ook zo lang wachten? Het is hartstikke koud buiten, man. Ik denk dat het nog regent ook.”
“Tjeetje, man, gebruik je fantasie! Branko, jij leidt de portier af, je zegt dat de lift kraakt en of hij dat even wil bekijken, weet ik veel. Of het toilet heeft geen papier meer en jij moet nodig schijten. Dan moet hij toch wel naar de voorraadkamer of niet dan? Verzin maar wat. Dan glippen Billie en Victor naar boven via de trap. Of je neemt op de tweede de lift als je te moe bent om trappen te lopen. Sukkels!”
“Oké, oké, ik vraag maar wat.”
“Hoe moeten wij dat nou weten?” verdedigt Branko zijn maatje.
“Ga nou maar. Hoe eerder dit achter de rug is, des te beter.”
“En hou ons steeds op de hoogte, ja? Ik wil niet voor verrassingen komen te staan,” zegt David Bachmann
ongeduldig, “hup, wegwezen.”
De twee verdwijnen haastig uit de kamer. Ze begrijpen de wereld niet meer. Eerst alle rechtse en dan alle
linkse…! Waarom moet alles toch zo moeilijk?