Feuilleton Een rasechte oplichter Aflevering 12 van 14

Feuilleton Een rasechte oplichter Aflevering 12 van 14

Hoofdstuk 12

Het blijkt niet moeilijk te zijn. Henk van der Wurp belt met de Gall & Gall in de Dorpsstraat en zegt dat hij een gebroken been heeft en dat zijn vrouw op visite is in Amsterdam. Of ze twee flessen jenever kunnen brengen. Prompt hoort hij tegen kwart over twaalf het winkelbelletje. Hij roept dat hij op het toilet zit. Een vrolijke meisjesstem zegt dat ze de bestelling brengt. Hij roept vanuit het toilet terug dat ze hartelijk bedankt wordt. En dat Dinie het geld morgen wel zal brengen.

“Oh, dat komt wel goed, meneer.” hoort hij haar lachen.

Henk is toen al behoorlijk aangeschoten. En kwaad ook. Op zichzelf en iedereen. Wankelend zet hij in de winkel al de fles aan zijn mond. De andere mietert hij in de bijna lege diepvries. Hij wordt er verdrietig van. De bodem is bijna in zicht. Letterlijk en figuurlijk. Wat een ellende! Hij heeft gisteren zijn eigen faillissement aangevraagd bij de rechtbank in Zutphen want daarvoor heb je geen advocaat nodig. Gewoon via een formulier op het internet. Een kind van groep drie kan de was doen. Sindsdien heeft hij alleen daaraan gedacht. En aan Dinie. Hij vertikte het om naar bed te gaan. Ineens was de fles leeg terwijl hij zeker wist dat hij er niet aan had gezeten. Ongelovig bekeek hij de grond. Hartstikke droog. Nee, de fles was ook niet lek. Toen hij opstond om een nieuwe fles vuurwater te pakken, duizelde het hem zo dat hij languit naast de bank viel. Daar bleef hij maar liggen en was direct in een diepe slaap gevallen. Toen hij wakker werd van een toeterende auto, herinnerde hij zich maar een klein stukje van een vreselijke angstige droom. Genoeg reden om te kijken of die volle fles nog in de koelkast stond. Maar goed, nu heeft hij twee nieuwe. Lauwe jenever smaakt toch anders dan koude maar na drie slokken is hij het wel gewend. Ach, kieskeurig is hij nooit geweest. Zijn vader stond er altijd op dat hij van alles wat er op tafel kwam, een beetje opat. Ja, die ouwe lul heeft hem vaak vreselijk op zijn donder gegeven. Hij kon het nooit goed doen in zijn ogen. Alles moest altijd beter. Henk krijgt er tranen in zijn ogen van. Eigenlijk was zijn vader een tiran en in feite is hij ook schuldig aan dit financiële debacle. Waarom heeft hij hem niet geleerd beter zaken te doen? Daar gaat het om in het leven. Dat is toch ook de taak van een vader? Dan was hij nu niet failliet, verdomme! Woedend slaat Henk met zijn vuist op tafel. En nog eens. En nog eens. En Dinie dan? Die heeft hem toch ook op een schandalige manier in de steek gelaten! Wat moet hij met dit leven nog aan? Weer moet de tafel het ontgelden. Langzaam staat Henk van der Wurp op. Hij heeft een idee gekregen dat verrekte veel lijkt op de droom van vanmorgen. Hij loopt de keuken uit en doet de buitendeur open. Zozo, lekker weertje vandaag, mooie blauwe lucht ook. En zo hoog! Dan schrijdt hij voorzichtig over het gazon naar de oude schuur, houdt zich onderweg even vast aan de appelboom en opent dan de schuurdeur die hij aan de binnenkant op slot draait. De trap staat naast zijn fiets. Een stuk nylontouw vindt hij blindelings in de kast.

*

“Dat gebruikte hij afgelopen winter nog als sleepkabel toen onze auto niet wilde starten,” vertelde Dinie een uur later huilend aan de politie, “de buurman had hem geholpen anders had hij er nu nog gestaan.”

*

Tegen half drie rijdt hij Hengelo binnen. Uit voorzorg schuimt hij de parkeerplaatsen af en speurt naar omstandigheden die zijn alarmbellen in werking zetten. Als hij maar het kleinste begin van een onveilig gevoel krijgt, is hij verdwenen. Voor het winkelend publiek is hij gewoon op zoek naar een vrije plaats. Hij valt niet op. Bij het postkantoortje is het niet druk. Hij zet zijn zonnebril op. Walter Dewackere stapt uit terwijl hij de motor van zijn zwarte bmw laat lopen. Onder zijn arm draagt hij een aktetas. Binnen koopt hij een boekje, loopt naar buiten naar zijn auto, kijkt goed rond en rijdt weg. Tien minuten later komt hij weer rustig aanrijden. Geen paniek. Het moet nu gebeuren. In de winkel opent hij zijn postbus. Verbaasd kijkt hij naar de inhoud. Een echte meevaller. Propvol. Tientallen enveloppen liggen geduldig op hem te wachten. Dit is waarachtig een echte klapper tot slot. Als hij moet schatten, kunnen er wel tienduizenden euro’s inzitten. Hij vult met trillende handen haastig zijn tas en wil wel zingen van vreugde. Dan ziet hij uit zijn ooghoeken dat de beheerder de winkeldeur snel op slot doet en op een drafje naar een hoek achter de toonbank vlucht.

“Wat krijgen we nou? Meneer, wilt u zo vriendelijk zijn die deur te openen? Ik wil naar buiten,” vraagt Walter indringend aan de man.

“U kunt zo naar buiten, meneer Dewackere, maar dan ga ik wel met u mee,” klinkt een stem vanachter een deur.

Walter draait zich om en ziet een jongeman op zich af komen. Witte pet en een zonnebril op die hij haastig afzet. Hij tast in zijn binnenzak en haalt er een identificatiebewijs uit.

“Politie. Ik ben Jan Verbrugge, politie Apeldoorn, landelijke actie mmb. Bent u meneer Walter Dewackere uit
Apeldoorn?”

“Jij zegt het.”

“Dan bent u hierbij door mij gearresteerd op verdenking van oplichting, het ongeoorloofd verstrekken van geldleningen en valsheid in geschrifte. Bovendien wegens diefstal van poststukken en bedreiging met
lichamelijk geweld. Die tas met inhoud wordt hierbij in beslag genomen.”

“Zo, jij kunt veel verzinnen. Hoezo oplichting? Ik heb niemand opgelicht,” beweert Walter met grote stelligheid.

De rechercheur zucht nadrukkelijk: “Meneer, u hebt zich andermans eigendommen toegeëigend zonder betaling van de tegenwaarde van zo’n € 9.000,-. Ik heb het hier over zes computers, zes printers en zes monitoren uit Twello. De totale aanklacht wordt nog aangevuld zoals uit uw dossier blijkt. Draait u zich even om, dan krijgt u de handboeien om.”

“Die spullen heb ik wél betaald! Contant zelfs bij aflevering. Ik kan u de rekening nog laten zien,” sputtert Walter tegen terwijl hij zich gehoorzaam omdraait.

“Oké, doe dat maar op het bureau,” antwoordt Jan Verbrugge geduldig.

Inmiddels heeft de beheerder van het postkantoor de deur van het slot gedraaid. Twee mannen en een vrouw komen de winkel binnen en stellen zich aan de arrestant en de beheerder voor als collega’s van Jan Verbrugge. Ze zijn door hem gebeld nadat Walter de eerste keer uit de winkel was gekomen.

“Nou, meneer,” zegt de oudste agent als hij de arrestant meeneemt naar buiten, “bent u nog aan het schilderen geweest vandaag? U hebt nog rode verf op uw hand zitten.”

“Zet dat ook in je proces-verbaal,” antwoordt Jan, “want dit komt van een verfbommetje omdat hij poststukken heeft ontvreemd in Apeldoorn op zijn huisadres. Dit geldt als bewijs. Maar waar brengen jullie hem naar toe?”

“En waar blijft mijn auto?” mengt Walter zich brutaal in het overleg.

“Dat zal ik je zeggen, Jan. Deze meneer gaat eerst naar het arrestantencentrum aan de Hosbekkeweg bij Borne. En uw auto ook, meneer. Wordt daar netjes geparkeerd totdat de hoofdofficier van justitie hem na onderzoek vrijgeeft. Maar dat kan wel een tijdje duren want we hebben het heel druk. Later kan de arrestant vervoerd worden naar jullie werkplek in Apeldoorn of naar het hoofdbureau. Net wat je wilt.”

“Prima, ik rij wel achter jullie aan, dat is net zo gemakkelijk” zegt Jan Verbrugge, blij dat alles zo voorspoedig is verlopen.

Walter Dewackere heeft duidelijk een andere mening. Dit gedonder komt hem op dit tijdstip uitermate ongelukkig uit, hij móet nog die andere klus afronden. Zijn opus magnum. Maar hoe? Dat gaat absoluut niet vanuit de gevangenis. Kan hij hiervoor een oplossing bedenken?

Het ritje naar zijn nieuwe onderkomen duurt niet lang. De omgeving is landelijk geworden. In de verte doemen de daken van boerderijen op, half verzonken achter struiken, al eeuwen schuilend onder groepjes hoge eikenbomen. Dan ziet hij het gebouw van sombere grijze bakstenen. De architect moet zware tot zeer zware hoofdpijn hebben gehad tijdens het ontwerpen. Kennelijk nieuwbouw want kleine pas geplante boompjes staan er zielig en ook nog eenzaam bij op het grote terrein. Was er geen geld meer voor nog vijf boompjes? De functies van het gebouw staan in grote letters op de zijgevel. Het blijkt een arrestantencentrum en een politietrainingscentrum te zijn.

“Hoeveel cellen hebben jullie eigenlijk?” vraagt hij als een volleerd journalist aan de dame naast hem.

Deze antwoordt vriendelijk: ”Er kunnen veertig arrestanten in detentie gehouden worden. De verhoormethoden zijn hier uitstekend geregeld. Verder worden de vingerafdrukken en de foto’s volgens de nieuwste methoden gemaakt. Maar ik werk niet in dit centrum, hoor. Ik werk op het bureau in Hengelo.”

“Dus de methoden zijn wel goed, begrijp ik?”

“Jazeker. Er zijn verder zo’n zeventig camera’s die de boel in de gaten houden. Dus pas op als je in je neus peutert. Het hele grapje heeft zo’n tien miljoen euro gekost. Je kunt hier maximaal zes dagen vastgehouden worden.”

“Ik denk dat ik al eerder thuis koffie drink,” antwoordt Walter met veel zelfvertrouwen.

Maar de agente kent dat wel. Criminelen die denken dat ze de hele wereld aankunnen maar na twee uurtjes in de kouwe kale cel er huilend en gebroken uitkomen. Dan is het zaak door te duwen zodat de inkt nog niet droog is of ze hebben de bekentenis al getekend. Walter wordt echter geen rust gegund. Hij wordt meteen verhoord over de hypotheekfraude. Hoe komt hij aan al dat geld in zijn tas? Betalingen wegens verkochte spulletjes via merkplaats.nl, zegt u? Kom, kom. Dat zijn toch de afbetalingen van frauduleuze leningen via een valse belastingaangifte? En schaamt hij zich niet dat hij honderden wanhopige particulieren nog dieper in de stront laat zakken? Dan mengt een andere rechercheur zich in het gesprek die zich snel in het dossier ‘Dewackere’ heeft verdiept dat Jan Verbrugge heeft meegebracht.

“U hebt ook een partijtje computers en zo besteld. In Twello. Die zijn keurig afgeleverd maar u hebt ze nooit betaald.”

“Dat is niet waar. Een ordinaire leugen! Ik heb die spulletjes keurig betaald. Tot de laatste cent. Contant bij aflevering. Maar die man wil twee keer centen zien of wil het niet weten voor zijn vrouw dat ik hem betaald heb, ja, daag, ik ben Sinterklaas niet,” zegt Walter verontwaardigd.

“Ehm… hebt u een betalingsbewijs daarvan?” vraagt de rechercheur meteen.

“Hoezo? Ik heb de rekening en dat is genoeg voor mijn boekhouding. U hebt toch ook geen bewijs als u de benzine contant hebt betaald? Er liggen genoeg benzinebonnetjes bij de pomp op straat, als ik die opraap, zou ik wel voor honderden euro’s getankt kunnen hebben per dag zonder een kilometer te rijden. Wat is dat dan voor bewijs?”

“Precies, maar benzine betaalt men altijd of meestal contant. En u huurde auto’s in Apeldoorn. Die rekeningen hebt u tot nu toe ook niet betaald volgens een aangifte. Waarom niet?”

“Weer een leugen. Die rekeningen heb ik ook contant betaald, aan de monteur persoonlijk maar ik vermoed dat die monteur dat geld achterover heeft gedrukt. Maar dat weet ik niet zeker natuurlijk. Hij zei tegen mij dat zijn baas de getekende kwitanties wel zou opsturen. Daar heb ik op vertrouwd. En nu moet ik bloeden voor die vent. Mooi niet!”

De rechercheur lacht bescheiden: “Tuurlijk. Iedereen heeft het gedaan behalve uzelf. Vertel mij eens over de diefstal van de poststukken. Op uw rechterhand zit nog rode verf. Een verfbommetje ontploft dat in een verjaardagskaart met een briefje van twintig is gestopt door het postbedrijf. Hoe kan dat?”

“Heel simpel. De postbode maakte een grapje, liet mij die kaart zien en zei dat ik zestig jaar was geworden. Toen heb ik hem geopend want het was zo’n muziekkaart. En die wilde ik weer dichtplakken. Ik schrok en het briefje viel op de grond. Ik zal straks alsnog een schadeaangifte indienen want mijn kleding zat ook onder de verf. Bovendien heeft die postbode geld gestolen uit mijn kast. Dat heb ik zelf gezien. Daar wil ik nu ook aangifte van doen. Van andere poststukken weet ik niets af,” legt Walter rustig uit.

Op dat moment komt een agente haastig de verhoorkamer binnen. Ze roept een code. En nog een paar zinnen in het Twents waar hij echt geen Zeeuwse chocolade van kan maken. Alle rechercheurs haasten zich naar buiten. Walter blijft alleen achter. Hij kijkt verveeld om zich heen. Er is niets te horen. Alsof ze binnen het gebouw en buiten in de natuur de geluidsknop hebben dichtgedraaid. Na een poosje komen zijn verhoorders weer binnen.

“We hebben nieuws uit Twello. Geen goed nieuws. Wilt u het weten?” vraagt een rechercheur ernstig.

Walter kijkt hem nadenkend aan. Wat zou hij in godsnaam bedoelen? Sakina heeft buiten het potje gepist, da’s nu wel duidelijk. Maar verder? Wie kan er in Twello voor slecht nieuws zorgen? Hij haalt zijn schouders op en knikt.

“We hebben net gehoord dat meneer Henk van der Wurp zich van het leven heeft beroofd. Opgehangen! U kent hem wel, hé? Kleinhandel in computers. Zijn vrouw is weggelopen. Spoorloos. Gelooft u nu nog dat u hem contant hebt betaald? Het zou volgens mij best eens zo kunnen zijn dat u daar een groot aandeel in hebt gehad. Voor negenduizend euro hebt u een spelletje gespeeld en die arme winkelier heeft verloren. Zo is het toch, hé? Waarom geeft u dat niet toe? Want u bent echt te ver gegaan. Bent u dat met mij eens?”

“Nee, zeker niet. Ik heb contant betaald. Punt uit. Dat zijn vrouw is weggelopen, is niet mijn schuld. Dat huwelijk was al lang kapot,” voegt Walter Dewackere er aan toe.

“Zozo, hoe weet u dat het huwelijk al lang kapot was? Was u met ze bevriend? Hebt u ze al eerder gezien?”

“Nee, hoor. Bij de eerste bestelling stond ik buiten op straat voor hun winkel en toen hoorde ik ze bekvechten waar de honden geen brood van lusten. De vreselijkste dingen zeiden ze tegen elkaar. Logisch, dat die vrouw hem is gesmeerd. Had ik ook gedaan. Maar dat moet u mij niet in de schoenen schuiven. Ik heb hem niet opgehangen. Als ik deze onzin allemaal samen mag vatten: u hebt geen greintje bewijs. Ik eis dat u mij nu op vrije voeten stelt en anders moet ik een aanklacht tegen u indienen.”

“Aan wie hebt u die computers verkocht? Of hebt u ze nog niet verkocht? Dan wil ik graag weten waar ze staan,” gaat een andere rechercheur verder alsof hij de laatste zin niet heeft gehoord.

Waarop Jan Verbrugge meteen schreeuwt: “En wat denkt u van de aanklacht wegens poging tot lichamelijk geweld dan wel lichamelijke bedreiging?”

“Nou nog mooier!” roept Walter emotioneel en springt kwaad op, “die vent begon mij te slaan. Dat heeft iedereen gezien. Jullie maken er wel een potje van, zeg. Jezus nog aan toe! Jullie draaien alles om. Bel dan met je vrienden in Apeldoorn. Die hebben het ook gezien. Mijn hele gezicht zat onder het bloed.”

Ruw wordt Walter op zijn stoel geduwd.

“Zitten blijven! Daar heb ik het helemaal niet over, man. De postbode heeft die aanklacht tegen u ingediend. U hebt haar bedreigd met lichamelijk geweld. Als zij iets zou vertellen aan haar baas of aan ons zou u haar weten te vinden. En u hebt haar zeer bedreigend toegesproken. Zo is het gebeurd en dus kunt u dat toch wel toegeven? Wat bent u nou voor een vent?”

“Ik geef niks toe,” houdt Walter Dewackere stug vol.

“Mooi, dan zijn we nu klaar,” besluit de rechercheur die kennelijk de leiding heeft, “bekijk straks uw cel maar eens goed. Daar zult u nog heel wat uurtjes door moeten brengen. Best gezellig, hoor. Beetje stil. En u kunt morgenvroeg kiezen uit wit brood en grijs brood. Net als thuis, toch? Oh ja, ik ben blij dat u uw deodorant bent vergeten mee te nemen want het is bijna niet uit te houden hier. Mijn schoenzolen trekken er krom van. Wat ben ik blij dat ik vannacht niet naast u slaap. Gadverdamme wat een lucht.”

*

Ook op het politiebureau in Twello zijn ze er kapot van. Sommigen hadden een computer bij hem gekocht en kenden hem goed. Een goeie vakman, daar waren ze het over eens. Alleen jammer dat hij met de verkeerde vrouw was getrouwd. De teamchef Gerard van Setten overlegt even in een aparte kamer met de wijkagent Marcel van Raan.

“Marcel, dat dossier van het slachtoffer heb jij die donderdagmorgen toch naar Apeldoorn gebracht? Naar het MMB-team? Heb jij dat nog doorgegeven aan het slachtoffer?”

“Nee, chef, jij zei dat dat niet hoefde.”

“Is dat zo? Verdorie, dat kan ik me niet meer herinneren. Afijn, waarschijnlijk had dat de zaak niet gewijzigd. Als iemand van plan is de pijp uit te gaan, gebeurt dat toch wel.”

In Apeldoorn zit het MMB-team die donderdagmiddag ook niet stil. De vreselijke zelfmoord van Henk van der Wurp slaat in als een bom. Niet alleen een geweldige huiselijke tragedie maar ook een zakelijk fiasco dat ingeleid werd door een oplichter die ze net in de boeien hadden geslagen. Hadden zij het kunnen voorkomen? Hadden ze Walter Dewackere eerder moeten arresteren zodat van der Wurp nog kon geloven in een beetje gerechtigheid in dit land zoals hij dat wilde? Hadden ze hem anders moeten behandelen toen hij aangifte van oplichting deed? Hij was toen al behoorlijk in de war. De juiste antwoorden komen niet. Dan gaat men over tot de orde van de dag. Ze moeten wel. De verdachte zit veilig in Borne en heeft heel wat op zijn kerfstok. Nu komt er een dood lijk bij en dat maakt de zaak toch wat serieuzer. Het zal niet lang meer duren of de media springen er bovenop. Dus: verzamelen van bewijzen, oftewel maatregelen treffen om huiszoeking bij hem te doen. De hoofdofficier van justitie wordt ingeschakeld en die geeft waarachtig pas toestemming als hij het dossier fysiek in handen heeft. Dus wordt Jan Verbrugge ingeseind een beetje meer gas te geven. Hij blijkt in een file te zitten op het knooppunt Buren, dus probeert hij met toeters en bellen via de vluchtstrook zijn doel te bereiken. Dat lukt want bij de eerste afslag trekt het verkeer richting Amsterdam al gauw weer bij en is de weg vrij. Hij zal er tegen zes uur zijn. Hoofdinspecteur Pontius van der Luiten formeert ondertussen een zoekploeg, geeft instructies hoe te handelen en zijn advies is vooral: voorkom blunders en pas op voor je eigen lichaam. De stoet vertrekt naar de Parelvissersstraat nummer 621. Daar hebben ze ook afgesproken met de hoofdofficier en Jan Verbrugge. Tot die tijd van ontmoeting blijven ze in een zijstraat op veilige afstand wachten. Veilig? Wat is veilig want ze hebben niets te duchten want de verdachte zit immers achter de tralies in Borne! Nee, deze huiszoeking is een appeltje-eitje. Kwart over zes geeft Jan het dossier aan Pontius en Pontius geeft het geopend door aan de hoofdofficier van justitie. Deze pakt het huiszoekingsbevel en zet er zijn handtekening onder. Klaar! Procedure is procedure. Ofschoon de maatregel volkomen nutteloos lijkt, nemen ze toch posities in voor en achter het huis van Walter Dewackere. Er sneuvelen een paar haagconiferen in de achtertuin. De beide deuren worden gelijktijdig geramd en acht rechercheurs stormen in kogelwerende vesten naar binnen. Binnen is het volkomen stil. Ze ontdekken dat er niemand in de woning is. Dat hadden ze wel verwacht maar er is iets anders aan de hand. Ze voelen het. Ze zien het.

“Wat krijgen we nou? Wat is hier gebeurd?” zegt de hoofdofficier verbaasd.

Hij kijkt rond in de woonkamer, loopt naar de keuken en vervolgens naar boven. De rechercheurs weten het ook niet meer.

“Dit lijkt waarachtig wel op een georganiseerde vlucht,” concludeert Pontius nuchter.

Er staat geen tv meer, de kasten zijn leeg, persoonlijke spullen zoals iedereen die heeft, ontbreken. Geen foto’s aan de muur of op de kasten. Geen schoenen in de gang. Geen kleren aan de kapstok. Geen administratie of doorgescheurd papiertje. Niets. Zelfs de prullenbak is leeg. En wat het belangrijkste is: er staat geen computer. Daarop hadden ze ernstig belastend bewijs willen vinden. Wat er wel staat, zijn de zware spullen. Die niet door één man zijn te tillen. Meubilair en kasten. Een bankstel, koelkast en een grote staande Westminster klok die nog loopt.

“De vogel is gevlogen maar zit wel in het goede nest, haha,” lacht Jan Verbrugge, “dit heb ik nog nooit meegemaakt. Hij is ons een slag voor. Waar zou hij alles naar toe gebracht hebben en waar woont hij nu?”

“Tja, zegt u het maar. Dat kunt u hem morgen mooi vragen. Die computer moeten wij hebben, het koste wat het kost, anders kunt u het sluitende bewijs wel schudden,” merkt de hoofdofficier van justitie ernstig op.

En daarmee deze hele zaak, bedoelt hij te zeggen! Pontius en zijn mensen hebben het duidelijk gehoord en goed begrepen. Liever hoorden ze dat ze deze maand geen salaris kregen. Nou ja, de helft dan. Ze begrijpen dat deze verdachte nooit en te nimmer vrijwillig zal vertellen waar zijn computer staat. Dat betekent immers zijn doodvonnis terwijl zwijgen zijn kaartje naar de vrijheid is. De stemming slaat om. De groep raakt depressief. De hoofdofficier ziet het gebeuren en wil nou ook weer niet al te negatief overkomen.

“Maar, hoofdinspecteur van der Luiten, daar zult u toch zeker wel een antwoord op hebben? We hebben samen wel meer onmogelijke problemen opgelost, nietwaar?”

“Zeker, zeker, meneer. Weet u nog van de rioolmoord? Zes jaar had het in plastic verpakte lichaam in het riool gelegen toen ze hem vonden, alle sporen waren gewist. Behalve een,” maakt Pontius het spannend voor zijn gehoor.

“En dat was?” vraagt Esila Yildirim namens iedereen behalve Dirk Tusscher want die was erbij destijds.

“Dat was zijn dubbele kunstgebit dat zes jaar eerder was gevonden in de waterzuiveringsinstallatie van het rioolgemaal. Via de tandarts kwamen we destijds achter zijn identiteit maar toen hadden we geen lijk, dus geen zaak. De dader werd na al die jaren onvoorzichtig en gaf het geld van zijn slachtoffer uit in Benalmádena aan de Costa del Sol.”

“Is de computer niet via de satellietnavigator op te sporen?” oppert Henkjan Bovendijks en geeft meteen zelf het antwoord, “nee, zal wel niet, het is geen mobieltje of een Mercedes, hé?”

“Goed, mensen, we bekijken nog een keer iedere vierkante centimeter. Soit! Levert dat niets op dan verdwijnen we naar het hotel, einde oefening,” zegt Pontius monter.

De huiszoeking bij de verdachte levert uiteindelijk een spijker op. Die was onder het bed in de zijplank geslagen en werd als verdacht aangemerkt. De verdachte had vermoedelijk het object ingeslagen met het oogmerk bewijzen van strafbare feiten te verdoezelen. Welke strafbare feiten? Dat komt later wel. Dirk doet hem in een plastic zakje en draagt het geheel als een relikwie van Christus de woning uit.


Twitter Facebook LinkedIn Volgen



Tanfana Godin van de Germanen

Shortlist column Tubantia

Een nieuwe misdaadthriller De Haagse hel

De zeven zusters

Eenmaal, andermaal, verkocht. Of breng een bezoek aan de bieb