Feuilleton Een rasechte oplichter Aflevering 7
Feuilleton Een rasechte oplichter Aflevering 7
Hoofdstuk 6
Het belooft een mooie dag te worden. Althans wat het weer betreft. De vogels zingen zich schor, vooral de merels en de lijsters, de temperatuur stijgt met het uur, de blauwe lucht is vredig, de vakantie nadert, wat wil een brave burger nog meer op een doordeweekse dag in juni? Buiten het weer - maar ook ínclusief het weer - zijn er echter talloze akelige dingen, die niet mooi zijn of die altijd lelijk zijn, verschrikkelijk zelfs. Het ligt er maar aan wie het overkomt en wie je bent. Neem Henk van der Wurp. Die staat weer op met een knallende koppijn om stokdoof en stekeblind van te worden. Godsgruwelijk nog an toe. God in Den Haag! Veel te laat naar bed gegaan met veel te veel drank op. Maar ja, blijf maar eens nuchter als ze net je winkel helemaal leeg hebben gehaald! Die aasgieren. De lege pijpjes staan op het aanrecht, netjes in het gelid, dat wel. Het zijn er maar acht. Toch weet hij zich met moeite te herinneren dat die zijn uitgezwaaid door een paar ijskouwe Jägermeisters en dat had hij beter niet kunnen doen. Bovendien bewaart Dinie die dure fles uitsluitend en alleen voor haar arrogante broer die twee keer per jaar langskomt, dus die sanctie van het Hooggerechtshof zal hij nog wel horen. Nu zit hij met de gebakken peren en dat is nog niet zo erg met een beetje kaneel erop maar het is donderdag en hij heeft dinsdag al afgesproken met het politiebureau in Twello om vandaag aangifte van oplichting te doen. Godverdorie, en als hij pech heeft…? Nee…, ze zullen hem toch om kwart voor negen ’s morgens niet laten blazen op de Veilingstraat? Ze mogen blij zijn dat hij geen aangifte komt doen van moord. Als ie die Guido Groenhoof maar in zijn tengels kon krijgen. Langzaam wurgen totdat ie is gecrasht. Of zal hij de hele zaak zelf afblazen? Dan kan hij nog mooi op tijd weer naar bed terug. Lekker uitslapen. Dat is hem al jaren en jaren niet overkomen. Dinie was er altijd faliekant tegen, zeg maar dat ze dat liever niet wilde hebben, zeg maar dat hij van haar niet uitslapen mócht. Ze verbood het hem! Wat was hij toch soms ook een watje, godverdomme. Maar tja, in de Tachtigjarige Oorlog werd er ook niet altijd geschoten! Misschien kwam hij nu ook wel in het Twaalfjarig Bestand terecht? Hij hoeft niet per se aangifte te doen. Hij is uiteindelijk zelf zo stom geweest om die verrekte Guido de pc’s mee te geven, gratis, voor niks, neem maar mee, meneer. Betaal maar als ik in mijn graf lig te rotten. Henk neemt drie aspirientjes en brengt het statiegeld naar de oude schuur met zijn eiken gebinten. Dan schuift hij aan aan tafel, Dinie schenkt hem zwijgend een kop koffie in. Ze gunt hem wel wat want ze giet net zo lang door tot ook het schoteltje halfvol is. Henk ziet het niet.
“Ik ga straks naar de Veilingstraat, naar het bureau…”
“Ja, dat weet ik ook wel. Of dacht je dat ik het vergeten was?” snauwt ze terug, “jij gaat maar lekker opbiechten hoe stom je kunt wezen en vergeet niet een advertentie in de krant te zetten.”
Verbaasd kijkt hij haar aan, neemt een slok koffie, morst wat op zijn broek en zegt: “…Advertentie? Hoezo dat dan?”
“Dan weet heel het dorp hoe jij de zaak van je vader naar de kelder hebt geholpen,” zegt ze triomfantelijk omdat hij erin getrapt is.
“Ach, krijg toch tieten op je rug, mens. Is ’t nou opeens de zaak van mijn vader? Ik dacht altijd dat het ónze winkel was nadat mijn vader meer oude schoenen van voor de oorlog had bewaard dan nieuwe kon kopen. Bovendien heeft hij nog nooit één computer verkocht en daar zijn wij groot mee geworden, trut.”
“God nog an toe, wat zijn wij groot geworden, zeg. Wereldberoemd in Twello! We waren bijna hofleverancier geweest als jij niet leve de republiek op het raam had geschilderd, sufferd. Kijk eventjes in de winkel als je wilt, dan kun je de echo horen als je…”
Maar Dinie praat tegen de muur want Henk heeft zijn jasje al gepakt en is gloeiend kwaad in zijn auto weggereden. Op het politiebureau mag hij weer in een kamertje zitten en wachten, wachten, wachten. De wijkagente Roos Kok van het bureau Voorst-Noord wordt opgeroepen maar na een half uur blijkt dat zij met een zware klus bezig is en dat kan nog lang duren. Of een collega de honneurs kan waarnemen? Dan verschijnt na een tijdje wijkagent Marcel van Raan. Een vrolijke vent, ronde markante kop, grote snor, iedereen mag hem. Hij hijgt nog na van het harde fietsen want mountainbiken is zijn hobby. Een sportman in hart en nieren. Henk van der Wurp vertelt hem dat hij aangifte wil doen van ernstige oplichting door Guido Groenhoof. Marcel luistert geduldig naar zijn verhaal, een persoonlijk drama.
“Dus de vermoedelijke dader is Guido Groenhoof?”
“Ja, dat zeg ik net.”
“Oké, oké, dan vul ik dat straks in. En wat doet die man voor de kost in het dagelijkse leven behalve oplichten dan?”
“Hij zegt dat hij directeur is van een groot makelaarskantoor.”
De wijkagent denkt even na en zegt dan: “Maar even wat anders. Bent u getrouwd of woont u samen?”
“Wat heeft dat er nou mee te maken? We zijn opgelicht en ik wil mijn spulletjes terug en die vent aan de hoogste boom.”
“Sorry, ik bedoel eigenlijk te zeggen of uw partner getuige is geweest van deze vermeende oplichting.”
“Ja, natuurlijk. Ze heeft hem gehoord toen hij de eerste keer in de winkel kwam en zelf heeft ze de tweede bestelling telefonisch in ontvangst genomen.”
“Dat weet ik toch niet? Dat hebt u mij nog niet verteld. Prachtig, mooi zo, dan kunt u het beste volgende week tezamen terugkomen. Dan nemen we twee verklaringen tegelijk op en staan we heel wat sterker,” glimlacht de agent, blij om zijn lumineus idee.
Maar dat bevalt Henk helemaal niet. Wat nou? Voor niks zijn bed uit met een gloeiende hoofdpijn en dan de hele film volgende week weer afdraaien?
“Maar mijn vrouw kan volgende week ook alleen komen, stel ik voor. Ik meen me te herinneren dat ik dan al een afspraak heb. Dan maken we nu mijn aangifte af. Mijn morgen is toch al naar de haaien,” zegt Henk beheerst.
“Oké, oké, de klant is koning, ook bij ons.”
Marcel start zijn computer op, krijgt meteen een telefoontje, luistert kort en zegt dat hij eraan komt.
“Sorry, meneer van der Wurp, een spoedgeval, ik kom dadelijk terug.”
En weg is ie nadat hij zijn pc heeft afgesloten. Henk zucht luid maar niemand die hem hoort. Hoe kan dit nou? Hij heeft toch een afspraak! Hij legt zijn hoofd op zijn armen en doet de ogen dicht. Wat een wereld! Henk overdenkt de gang van zaken hier waartegen hij niks kan doen. Hij zit in een wankel bootje, drijft weg naar een punt waar hij een reusachtige waterval vermoedt. Eruit springen nu het nog kan, is dat een oplossing…? Ach, gewoon verzuipen kan ook. Wat een mazzel dat hij Dinie volgende week een uitje heeft gegeven. Kan ze er achter komen hoeveel moeite het kost om bij de politie een simpele aangifte van oplichting te doen. Een afspraak maken, kost al drie uur. De aangifte zelf misschien wel een hele morgen. Dan zal hij haar later ook zo sarcastisch vragen of ze de kroeg is ingedoken... Als de wijkagent na drie kwartier de verhoorkamer inkomt, treft hij Henk slapend aan. Zijn hoofd rust op zijn armen. Een licht gesnurk vult de ruimte. Marcel heeft in zijn loopbaan al veel meegemaakt en verbaast zich nergens meer over. Zachtjes schudt hij Henk wakker en vraagt of hij koffie wil. Als hij even later met twee koppen terugkomt, gaan ze verder met de aangifte. De tijd verstrijkt. Het valt Henk op dat Marcel niets laat blijken van zijn emoties. Hij moet die Guido toch ook een zak vinden? Eindelijk zijn ze klaar.
Marcel kijkt alles nog even na en zegt: “Ik ga je aangifte nu printen en daarna bespreken met mijn teamchef Gerard van Setten, ik kom zo terug.”
“Bespreken?”
“Jaja, of we er mankracht en tijd voor hebben,” glimlacht Marcel.
Dit keer duurt het nog langer. Natuurlijk is die teamchef ook met hele belangrijke dingen bezig die niet kunnen wachten. Logisch. Iedereen doet belangrijke dingen maar daarom hoeft hij daar toch niet het slachtoffer van te worden? Wat hij doet, is toch ook belangrijk?
“Oké, meneer van der Wurp,” zegt de agent rustig, “we hebben het overlegd en we doen er alles aan om deze meneer op te pakken.”
“Oh, gelukkig, daar ben ik heel blij mee. Ik maakte me al zorgen. Dan duurt het niet lang meer of hij zit achter de tralies. Is het niet?”
“Pardon! Dat betekent echter niet dat ik me nu meteen een hele week vrij kan maken. Of zelfs een dag, dat lukt al niet. En mijn collega’s ook niet. Er zijn ergere zaken, van veel meer belang, ook ernstigere gevallen, moord, doodslag, verkrachting, mishandeling, zelfmoord, noem alle ellende maar op. Dit is een tamelijk kleinschalig vergrijp ofschoon € 9.000,- een boel geld is, begrijp me goed, dat begrijp ik best wel. Maar wel weer individueel. Hoogstwaarschijnlijk zijn er veel meer slachtoffers zoals u en die hebben geen aangifte gedaan. Nog niet tenminste. Misschien voor kleinere bedragen. Die doen uit schaamte geen aangifte. Daarom vind ik het dapper dat u aangifte doet. En uw vrouw natuurlijk ook. Als we nou een hele stapel aangiftes tegen meneer Groenhoof hadden, ja, dan ziet de zaak er anders uit.”
Het complimentje mist zijn doel.
“Dus…?” vraagt Henk met ingehouden woede in zijn stem naar de bekende weg.
“Goed. Ik zeg het heel eerlijk, meneer. Dus komt dit dossier in de kast te liggen. Met deze aangifte doen we niets tenzij we ooit wel tijd hebben, over een jaar, over twee, drie jaar. Maar daar zou ik niet op wachten. Het rechercheren naar deze oplichters verloopt zeer moeizaam in het algemeen, die lui zijn watervlug, opereren vandaag in Limburg en morgen in Friesland. En wij moeten bezuinigen van de minister, dus alles mag niks kosten, alles moet gratis zijn of het is te duur. Bovendien valt deze vermoedelijke oplichting in de categorie ‘klachtdelict’ en dat wil zeggen dat wij niet zelf op zoek gaan naar de dader. Wij wachten af. Het spijt me.”
Het bloed stijgt de arme winkelier naar zijn hoofd. Hem overvalt een soort van paniek. Gaat deze crimineel vrijuit? Kan die iedere dag hetzelfde flikken en vrolijk rijk worden van andermans ellende? Omdat de politie niets met zijn aangifte doet? Schandalig! En ook nog onschuldig vragen of Dinie aangifte wil komen doen. Dan staan we sterker, zei die lul! Dan kunnen ze haar dossier óók in de kast flikkeren zeker, wat een onzin.
“Als ik u goed begrijp, meneer de wijkagent…, nee, wacht. Stel, ik zeg uitdrukkelijk: stél dat deze oplichter binnen het jaar of binnen twee jaar gruwelijk wordt vermoord, hebben jullie dan wel tijd om die zaak te onderzoeken? Individueel? Of gaan jullie alleen maar voor massamoorden op pad? Wanneer was de laatste massacre in Twello? Ik dacht in 1588 op de Fransen. Groepsverkrachtingen dan? In de volle middeleeuwen door de Romeinen. Is dat wat?”
“Meneer, ik zal vergeten wat u net zei, hier ga ik niet verder met u over in discussie. Ik heb u gezegd dat het me spijt en meer kan ik er niet van maken. Een prettige dag verder. U komt er wel uit?”
Er zit niets anders op. Henk verlaat met een rode waas voor zijn ogen het politiebureau en rijdt naar huis. Althans, in de richting van zijn huis. Zodra het kan, parkeert hij zijn auto op een stille plek en denkt na. Hoe kan hij Guido Groenhoof te grazen nemen? Welk spoor moet hij volgen? Welke tactiek?
Er zijn meerdere slachtoffers zoals u, had de wijkagent gezegd.
En dan weet hij het. De auto’s! Guido reed ’s morgens in een dure zwarte Toyota Land Cruiser. Die zal hij ook niet contant betaald hebben, dus huren en nooit niet betalen! En ’s middags gebruikte hij een bijna nieuwe blauwe Nissan Vanette Cargo. Stom! Ah, wat jammer. Had hij de kentekens maar genoteerd. Henk van der Wurp start zijn auto. Hij weet het zeker en is vastberaden. Alle garages in Apeldoorn en Twello zal hij bezoeken, ook al kost het hem de rest van zijn leven, dan komt de steen wel aan het rollen. En verpletteren zal hij die rotzak. Misschien heeft iemand het adres wel van die verrekkeling. Iedere oplichter maakt ooit wel een foutje. En dat zal ie weten! Guido Groenhoof kan beter meteen naar Amerika emigreren. Teamchef Gerard van Setten laat Marcel van Raan bij zich komen nadat Henk zo’n tien minuten was vertrokken.
“Zeg, Marcel, nog even over die oplichter van Twello. Er schoot me wat te binnen. Misschien is dat toch wel iets voor de MMB in Apeldoorn. Die lui zijn fris begonnen en het zou jammer zijn dat ze niets te doen hebben. Wil jij daar nu eens langs gaan en het dossier meenemen natuurlijk? Dan zijn wij dat mooi kwijt. Ze zitten in Hotel et le Café de Paris aan het Raadhuisplein. De teamleider is hoofdinspecteur Pontius van der Luiten, een goeie vent. En anders vraag je maar naar Henkjan Bovendijks. Daar heb ik in Leeuwarden nog meegewerkt. Ben benieuwd of hij nog zo’n zenuwpees is met zijn ADHD maar hij is er wel mooi inspecteur mee geworden.”
“Moet ik dat nog doorgeven aan meneer van der Wurp?”
“Dat Henkjan ADHD heeft?”
“Dat bedoel ik niet, haha. Dat zijn dossier naar de MMB gaat!”
“Nou, nee, zeker niet, wacht daar maar even mee, misschien doet de mmb er toch niks mee en dan hebben we hem voor noppes blij gemaakt. En ik denk dat de MMB dan wel rechtstreeks bij hem komt.”
De teamchef weet op dat moment niet dat zijn beslissingen verstrekkende gevolgen zullen hebben…
*
Ook Walter Dewackere wordt blij van zulk mooi weer. Hij is die donderdag al vroeg bezig achter zijn bureau met de computer en als alles goed gaat, kan hij vandaag de vruchten plukken van de installatie van zijn ingewikkelde programma’s die hij ‘os180’ heeft gedoopt. Dan is het zijn plan om versneld een of twee proefversies te draaien bij klanten die zich echter nog moeten aanmelden. Maar dat zal wel lukken. Het is niet moeilijk een paar inhalige sukkels te vinden. Daaruit zal blijken welke kinderziektes er zijn en waar hij nog het een en ander moet bijschaven. Aan de drie automatische opdrachten kan het niet liggen. Daar heeft hij lang genoeg over nagedacht. De tijd vliegt maar na anderhalf uur leunt hij tevreden achterover. De klus is geklaard. Tot zijn verrassing gaat de bel. Op dit tijdstip: voor het eerst sinds hij hier twee jaar geleden is komen te wonen. Als hij de voordeur opent, wacht hem een nog grotere verrassing.
“Goeiemorgen, Walter. Koffie klaar? Of ben ik dan te brutaal?” lacht ze.
“Nee maar, Sakina. Wat leuk. Kom er in. Wacht, ik zet je karretje wel in de hal. Goh, wat leuk, zeg. En die koffie is zo gezet, hoor. Trouwens, ik heb nog verse koffie van verleden week. Zullen we die maar eerst opdrinken?”
“Ja, doei. Grapjas,” reageert ze quasi verontwaardigd, “dan moet ik je wat bekennen…”
“Zozo, je maakt me nieuwsgierig. Ga zitten, je hebt je meters al wel weer gemaakt, zeker? En wat wilde je bekennen?”
“Nou, Walter, ik kom helemaal niet voor de koffie…”
Walter kijkt haar verbaasd aan en voelt dat hij een kleur krijgt. Het zal toch niet waar zijn?
“Nee, ik kom voor zo’n lekker kersenbonbonnetje!”
Sakina giert het uit van het lachen en ook Walter kan dit geintje wel waarderen.
“Je hebt geluk, nieuwe doos, er zitten er nog genoeg in.”
“Ik heb altijd geluk,” zegt ze zacht en serieus.
Ze kletsen gezellig verder over koetjes en kalfjes. Het is verwonderlijk hoe goed ze met elkaar kunnen praten.
Als hij het tweede kopje heeft ingeschonken, staat hij op en zegt: ”Ik moet eventjes naar boven. De wasmachine moet draaien. Heb ik gisteravond helemaal vergeten.”
“Oh, ga je gang, hoor. Ik heb nog tien minuten de tijd. Ik pak wel een blaadje. Grappig, deze heb ik maandag bij jou door de bus gedaan. Als ik me goed herinner.”
“Oké, ben zo terug.”
Sakina wacht zeven tellen en hoort dat Walter boven een deur dichtslaat. Snel staat ze op en opent zonder geluid een voor een de laatjes van zijn bureau. Als Walter de woonkamer weer inkomt, ziet hij Sakina voor zijn kast staan waar hij zijn boekhouding en bank- en verzekeringspapieren in bewaart. Ze draait zich snel om. Duwt ze een lade dicht? Walter krijgt de indruk dat ze zich betrapt voelt.
“Zoek je iets, Sakina?”
“Nee, nee. Hooguit een kersenbonbonnetje, ik ben daar dol op. Ik kan er wel een moord voor doen. Mag ik er nog eentje?”
“Oh, pak gerust, hoor,” antwoordt Walter losjes.
Toch overvalt hem een vreemde gedachte.
*
Op dat moment ziet mevrouw Noortje Brand-Agterbosch dat ze een mailtje heeft. Ze is al bijna negenenzestig jaar en zit dagelijks achter haar eigen pc. ’s Winters wat meer dan zomers want dan trekt ze met George twee keer per week met de fiets erop uit als het weer het toelaat tenminste. Ze leest een aanbieding van een pas opgerichte firma die gratis een cadeautje weggeeft aan iedereen die een goede slagzin bedenkt voor het bedrijf van hooguit twintig woorden. Daar voelt ze wel wat voor. Ze klikt op een link en wordt doorgeschakeld naar een prachtig gekleurde site. Ja, ze heeft altijd prijs, dat wil zeggen: recht op een beloning. Er staat nadrukkelijk dat het hier geen prijs betreft of een loterij want dan moet het ministerie van Veiligheid en Justitie eerst een vergunning afgeven en dat was te duur. Kijk, dat is pas eerlijke taal. Het geeft haar meteen een goed gevoel. Het invullen gaat haar gemakkelijk af. De slagzin is zo bedacht en dan worden haar gegevens gevraagd. Als ze op doorgaan drukt, moet haar beloning in beeld komen. Wat zal het zijn? Het duurt even maar dan ziet ze het. Waarachtig, op een mooi plaatje schittert haar een ketting tegemoet. Zwaar verguld. Ja, hij is echt mooi.
Hier is uw gratis ketting, leest ze verder.
Alleen de portokosten moet ze betalen en die zijn € 1,80. Nou, da’s voor niks. Betalen kan ze via Ideal.
Na betaling van de portokosten wordt deze prachtige ketting onmiddellijk naar uw woonadres verzonden.
Noortje pakt de codelijst van de bankrekening en drie minuten later is het klusje geklaard.
“Zeg, George. Kijk jij eens in je mailbox of je ook een mailtje hebt van de firma Medemblik.”
“Hé? Medemblik? Wat moet ik met Medemblik? Ik heb toch niets besteld bij die firma? Wat verkopen ze dan?” wil haar man weten.
Hij is een beetje geagiteerd want hij zit midden in een doorloper die hij maar niet rond krijgt. Ergens heeft hij een fout gemaakt, maar waar? Noortje slaat er geen acht op.
“Weet ik toch niet wat ze verkopen. Hoe moet ik dat nou toch weten? Oh, wacht, hier zie ik wat. Ze verkopen boeken, net als Bol.com. Maar daar gaat het niet om, George. Je hoeft niks te kopen. Als je een slagzin bedenkt, krijg je gratis een cadeautje. Heb ik net gedaan en binnen vijf dagen krijg ik onmiddellijk een mooie gouden ketting. Echt waar.”
“Een gouden ketting voor niks? Die firma is zeker gek.”
“Nee, joh. Ze zijn pas begonnen en willen nu…, ehm…, ze willen nu iets kweken. Hoe heet dat ook al weer? Ja, hier staat het wel. Naamsbekendheid! Hoe meer mensen erover praten, hoe meer mensen een boek bij hen gaan kopen. Doe het nu maar, je kunt toch minstens even op jouw computer kijken?” dringt Noortje aan.
George weet al waar het op uitdraait en staat zuchtend op. Het cadeautje voor de heren is een flesje deodorant. De overheerlijke geur - het wilde aroma van een blauwe vlinderstruik - blijft wel twee dagen hangen. Dat wil George wel eens uitproberen. De portokosten zijn ook hier € 1,80. Da’s voor niks.