Feuilleton Een moordvent Aflevering 3

Feuilleton Aflevering 3 11-7-2019

Zoals iedere zaterdagmiddag sluit Rudolf zijn winkel even ofschoon er geen bezwaar is om hem open te laten. Maar goed, met die insluipers de laatste tijd, je weet het nooit. Vlug loopt hij naar de overkant van de Berkstraat waar slagerij Somsen al weet wat hij de volgende week nodig heeft. Alles staat klaar in een zakje. Hij geeft dit al jaren telefonisch door op de woensdag, net als zijn boodschappen bij bakker Timmers die zijn winkel ernaast runt. De betaling volgt eens per maand contant.

“Een feestje, Rudolf?” vraagt de slager vrolijk en overhandigt hem zijn zak.

“Hoezo? Oh, je bedoelt de kebab? Nee, ik had zin in iets aparts dit weekeind.”

“Jaja, dat zal wel. Met het rode jasje of die spijkerbroek van gisteren?” plaagt de slager.

Assertief reageert Rudolf: “Zeg, kijk jij naar je eigen kippetjes, Johan, anders ga ik wel naar Rinus bij de kerk.”

“Dat zou ik niet doen als ik jou was. Dan kun je beter meteen naar de schoenmaker gaan en meer zeg ik er niet van.”

“Da’s je geraden ook. Maar eh, het was weer gezellig. Ik hoop, dat ik er maandag niet ziek van ben. Prettig weekeinde, Johan. Groetjes aan Mirjam.”

“Jij ook, Rudolf. Zal ik doen. Ajuus... De volgende? Ja, hij noemt jou kippetje, hé. Die deugniet.”

Hierna snelt Rudolf naar de bakker, terwijl hij toch vanuit zijn ooghoeken zijn winkel in de gaten houdt. Geen klant te zien, het gaat ook deze keer weer goed. Thuis stopt hij het nodige in de koelkast en de diepvries. Weer een weekje onder de pannen. Een half uur voor sluitingstijd kan Rudolf zich niet langer bedwingen. Hup, de winkel dicht, kassa opmaken, zwart geld in de doos onder de vloer, de rest in de koker voor de bank, maar dat kan uiterlijk maandagmorgen ook nog wel en dan kan het feest na het eten beginnen. Maar eerst nog even rekenen. Hoe was het ook al weer? De snelheid v is de afstand m gedeeld door de tijd t. Nee, het klopt niet helemaal, het klinkt anders dan hij het geleerd heeft vroeger. Of moet hij het anders benaderen? Als iemand 120 km/uur rijdt, is dat een bepaalde afstand per seconde. Daar moet hij niks aan doen. Die lui die harder gaan, die zullen het weten… De gemiddelde hoogte van een viaduct over de snelweg is 5,60 meter. Ja, daar vertrouwt hij maar op dat het hier ook zo is. De viaducten in de binnenstad niet, die zijn veel lager en die zijn een regelrechte ramp voor de vrachtwagens en de Spoorwegen. Maar goed, laat maar. Plus de hoogte van de reling. Dat is iets moeilijker maar een meter moet het wel zijn. Als het niet zo is, mislukt alles. Vooruit, dat risico mag hij niet lopen, dat kan hij beter ter plekke nameten. En een autoruit heeft een gemiddelde hoogte van 1,10 meter boven de grond. Hij weet genoeg. Na het eten gooit Rudolf alles in zijn auto wat hij nodig denkt te hebben. Hij toetst een adres in Almelo in zijn TomTom en rijdt naar de A35, richting Enschede-Almelo. De juffrouw protesteert heftig. Van haar moet hij omkeren, dus schakelt hij haar uit. Ter hoogte van het viaduct naar de Twickelse bossen mindert hij vaart. Nu wordt het even oppassen. Geen politieauto te zien. Er is geen druk verkeer, gelukkig. Het is nu of nooit. Hij zet zijn alarmlichten aan en rijdt kalm verder over de vluchtstrook. Precies onder het viaduct kijkt hij op zijn TomTom en rijdt exact 100 meter verder. Daar stopt hij, glijdt naar de bijrijdersstoel, opent het portier en slaat op zijn dooie gemak in twee klappen het eerste houten paaltje in de klei. De auto’s zoeven voorbij. Ze hebben geen aandacht voor de chauffeur die onder bescherming van het portier kennelijk heeft geplast. Rudolf kruipt weer achter zijn stuur. Nu rijdt hij exact 150 meter verder, stapt uit en loopt zeventien grote passen terug. De procedure herhaalt zich. Hij slaat eenzelfde soort paaltje in de grond - wat zijn nu twee klappen? -, stapt in en tuft gewoon over de A35 verder zoals iedereen dat doet. Tot zover verlopen de voorbereidingen perfect. Om niet op te vallen, rijdt hij de snelweg af tot Almelo, draait daar zodra het kan en kiest dezelfde route terug. Ruim voor het bewuste viaduct pakt hij de vluchtstrook weer en rijdt langzaam verder. Iedereen kan toch pech krijgen? Zelfs als je gestikt en dood in je auto zit, laten ze je nog drie dagen met rust. Maar Rudolf heeft maar oog voor een ding en dat is zijn tweede paaltje aan de overkant van de weg. Als hij het ziet, stopt hij op precies dezelfde hoogte en slaat daar het derde paaltje in de berm. De bovenste vijftig centimeter van het paaltje zijn nu rood geverfd. Het ding valt verder niet op. Alsof een wegwerker het ooit heeft vergeten weg te halen. Wie zal het zeggen? En 133 meter verder komt het vierde baken tegenover het eerste. De operatie is gelukt op een ding na. Paaltje een en twee moeten toch echt verwijderd worden nu ze hun dienst hebben bewezen. Bovendien kunnen ze er de oorzaak van zijn dat zijn werkwijze al veel te vroeg ontdekt wordt door de politie en dat is niet de bedoeling. Rudolf zet zijn radio aan en rijdt berustend dezelfde route nogmaals. Daarna rijdt hij naar het bewuste viaduct toe en meet de hoogte van de reling op. Zie je wel, hij zat er vies naast. Vijftien centimeter hoger dan hij had gedacht. Voor de rest is het een perfect viaduct. Langs de hele reling, links zowel als rechts, van voor naar achter, hebben ze een stevig blauw doek gespannen waarachter hij onzichtbaar is voor de weggebruikers op de snelweg als hij onverhoopt lang moet wachten. Ideaal. En die andere reling op de A1, een pas groen geverfd stevig ijzeren hekwerk, is zelfs twintig centimeter hoger dan gemiddeld. Hij is een perfectionist in hart en nieren. Morgenavond zal blijken of hij fouten heeft gemaakt. Vast niet.

Het regent die zondagavond. Dat is uitermate vervelend voor de lui van de politie en de ambulance ofschoon ze wel gewend zijn om onder die omstandigheden te moeten werken en er daarom niet al teveel over mopperen. Dan hadden ze maar koster in de kerk moeten worden. Of barman in een bordeel. Maar toch, vervelend blijft het.

De drie inzittenden van de auto liggen in het ziekenhuis maar de chauffeur is er het ergste aan toe, is nog steeds buiten bewustzijn. Zijn rechterenkel is verbrijzeld, net als zijn rechterarm. De twee anderen konden hun verhaaltje kwijt en de politie zoekt verder naar verdachte sporen bij het viaduct en de omgeving.

Het is een raadsel hoe het ongeluk op de A35 heeft kunnen gebeuren. Zomaar, ter hoogte van een viaduct, ineens, een geweldige klap tegen de voorruit die in duizenden stukjes uiteen spatte volgens de bijrijder. De chauffeur verloor de macht over het stuur, knalde tegen de linker midden vangrail en stuiterde terug naar rechts na enkele pirouettes. Rechts was er geen vangrail, alleen gras, een diepe sloot, een hekwerk van gaas om het wild tegen te houden en daarachter redelijk jonge boompjes. Gezien de sporen op de weg, de beschadigde vangrail en de geweldige ravage in de berm moet er enorm hard zijn gereden, vermoedt de MMB. Ze hadden alle drie morsdood kunnen zijn. Twee wielen van de auto waren honderd meter verderop in de sloot teruggevonden.

“Heb jij die auto al verder onderzocht, Henkjan, of zullen we dat morgen doen?” vraagt Frans de Sjouwer terwijl hij het laatste glas van het wegdek veegt.

“Ik zal wel even kijken nu of me iets opvalt maar het is beter dat morgen in de garage te doen. Nadat hij straks is weggesleept. Het lijkt een eenzijdig ongeval ofschoon de omstandigheden wel bijzonder zijn. Wat denk jij?”

“Nou ja, in ieder geval geen aanwijzingen dat er drank in het spel is. Alleen die snelheid, hé. Wacht maar even, ik ben zo klaar, dan zal ik je bijlichten, Henkjan.”

Inspecteur Henkjan Bovendijks schreeuwt tegen de wind in: “Da’s goed, Frans. Volgens mij wordt dit dossier 6. Hij heeft zich al twee dagen koest gehouden. Dat duidt op voorbereidingen treffen, inkopen doen, wachten op een geschikte gelegenheid. Dat zei ik zaterdag al tegen Pontius.”

“Oké, zo eentje hebben we in Dordrecht ook gehad. Dan nu de bewijzen nog, man. We hangen hem op als we hem hebben, goddorie.”

Ondertussen komt Pontius erbij staan en vraagt aan Max Boomkamp die ook aan het vegen is: “Nog nieuws?”

“Nee, nu nog niet.”

“Ik ben zelf een eind teruggegaan over de berm met Simone en we hebben boven op het viaduct gekeken. Niets verdachts gevonden. Een leeg sigarettendoosje ligt op het wegdek maar dat zegt niets. En in de berm staan twee piketpaaltjes en dat zegt ook niets,” licht de teamleider hen in.

“Nee, als je alle piketpaaltjes langs de snelwegen verzamelt, kun je wel tien jaar de open haard laten branden.”

“Maar wacht eens, dat ben ik vergeten. Zeg, Dirk, wil jij nog even teruglopen naar die piketpaaltjes? En wil je dan de afstand daartussen opmeten? Plus de afstand tussen het eerste piketpaaltje en de voet van het viaduct. En neem de paaltjes daarna maar mee, wie weet wat we er mee kunnen doen.”

Dirk Tusscher knikt, loopt naar hun auto en pakt het meetlint. Hij snapt nog niet wat Pontius van plan is maar het zal wel goed komen. Dit is het werk waar hij zo lang naar verlangd heeft. Eindelijk is de muffe bureaulucht uit zijn kleren verdwenen.

“Vergeet je dat plastic zakje niet dat op het viaduct lag?” zegt Simone en stoot Pontius aan, “hier, pak aan.”

“Oh ja, da’s waar ook. We weten niet wat erin zit. Kunnen drugs zijn. Wil jij dat opbergen en laten onderzoeken door het lab, Max?” en hij overhandigt Max een dichtgeknoopt zwart plastic zakje wat hij tussen duim en wijsvinger vasthoudt.

Deze pakt het verdachte voorwerp aan en knijpt er eens in. Dan gaat hem een licht op. Vol afschuw gooit hij het zakje op de grond. Zijn collega’s brullen van het lachen.

“Gadverdamme, stelletje viezeriken. Bah, wat een rotstreek. Ik pak jullie wel een keer terug.”

“Ho, ho, dat vertel ik aan de dominee,” dreigt Simone lachend en slaat hem op zijn schouder.

Op dat moment roept Henkjan dat ze moeten komen. Hij staat bij het ingedeukte wrak dat op zijn dak in de sloot ligt.

“Kijk eens! Wat is dit?”

In zijn rechterhand steekt hij triomfantelijk iets in de lucht terwijl Frans hem bijlicht.

“Een hoop veren, zou ik zeggen. Hoe kom je eraan?”

Henkjan grinnikt en zegt: “Gestroopt! Nee, jongens, dit beestje lag achterin de auto en nu weten we precies waardoor dit ongeluk heeft kunnen gebeuren. Zo helder als een Schiedammer jonge klare. Deze fazant is gewoon dwars door de ruit gevlogen. Kijk, er zit nog glas tussen zijn veren. Ik denk dat je hem zo kunt opeten als je een braadpan bij de hand hebt. Zal ik hem weggooien of wil je hem bewaren, Pontius?”

“Bewaren, natuurlijk. Max heeft nog wel een plastic zakje voor jou. Nee, serieus, sinds wanneer vliegen fazanten in het donker over een snelweg?”

Even zijn ze stil. Nu pas merken ze dat het heeft opgehouden te regenen. Ze vegen de druppels van het gezicht. Bennes steekt eindelijk zijn sigaartje op. Nu kan het nog.

Max Boomkamp is de eerste die wat zegt.

“Nou, Pontius, volgens mij is dat heel gewoon. Fazanten vliegen altijd met veel lawaai op als ze gestoord worden of in het nauw komen. Dan moet er iets naast de snelweg hebben gelopen. Dat kan een vos zijn of een hond of een wilde kat. Een bunzing. Nee, dat kan best volgens mij. Moet je kijken, een heel groot maïsveld aan deze kant en dichte bossen daarginds achter het viaduct.”

Nu dit de oplossing lijkt te zijn, is er een lichte teleurstelling voelbaar. Maar als het waar is, moeten ze er gewoon in berusten. Dossier 6 wordt niet dik.

Dirk Tusscher komt terug en zegt tegen Pontius dat de onderlinge afstand 134 meter is en tot de voet 100 meter, hooguit 101. De twee paaltjes heeft hij in de auto gegooid. Later nameten is er niet meer bij. Foto’s zijn er niet van gemaakt.

“En wat betekent dat voor dit ongeluk, Pontius?” wil Dirk weten.

“Geen idee, man. Hectometerpaaltjes staan altijd om de 100 meter maar 134 meter is wel een echt gek getal. Dat kun jij mooi navragen bij Rijkswaterstaat. Ze staan er toch niet voor niets,” antwoordt zijn chef nadenkend.

“Oké, geen bezwaar. Maar de echte hectometerpaaltjes staan gewoon op hun plek, hoor. Genummerd en wel. Voor het viaduct 57,0 en achter het viaduct 57,1 op de vangrail geschroefd die daar in de grond verdwijnt. Dit zijn maar flutpaaltjes zoals ze die in de bouw gebruiken.”

Plotseling spurt Simone naar de dienstauto. Ze worden opgeroepen. Langzaam drentelen ze allemaal in die richting. Misschien is er nieuws over de slachtoffers? Simone springt uit de auto, zwaait woest met haar handen en gilt dat ze snel moeten komen.

“Kom op, mensen. Op de A1/E30 in de richting van De Lutte en komend van de Duitse grens naar Oldenzaal. Een ernstig ongeluk. Twee doden, twee zwaar gewond. Een kwartier geleden gebeurd. Lijkt op dit ongeluk. Eenzijdig ongeluk.”

“Waar is dat ongeveer?” brult Anne.

“Bij het arboretum Poort-Bulten, bij hectometer 174,8,” schreeuwt Simone terug.

“Zegt me niks,” zegt Anne Spanjer.

“Nee, jij kunt alleen linksaf bij de Brandaris, hé? Sorry, grapje!”

“Godverdomme, dat zal toch niet waar zijn?” vloekt Frans de Sjouwer, “we zijn hier nog niet eens klaar!”

“Maakt niet uit. Instappen en wegwezen. Kijk goed uit, maak geen brokken,” commandeert Pontius.

Als ze ter hoogte van het viaduct ‘De Lutt’ stoppen, zien ze de ravage. Ook hier is de auto, een witte Toyota Prius 1.5 Vvt-i, naar links tegen de vangrails gebotst en teruggekaatst naar rechts. Het iele hekwerk, kippengaas met gluton aan een geteerd paaltje gedrukt, kon een haas en een egel wel tegenhouden maar geen auto van 1300 kg. Die heeft de pech gehad dat er eerst over een brede sloot gevlogen moest worden en dat mislukte jammerlijk. De neus van de auto had zich diep in het zachte talud van de sloot geboord. De ambulances zijn al weg, de lijken worden ingeladen in de lijkauto’s. Er zijn geen directe getuigen.

“Henkjan, loop de berm af, als je wilt, en zoek naar piketpaaltjes vóór het viaduct. Begin te zoeken aan de voet van het viaduct. Meet de afstanden en neem ze daarna mee. Simone, wil jij met Max via het talud op het viaduct sporenonderzoek doen? Alles zekeren. Frans, Anne en Dirk, PD[1] en de auto onderzoeken. En kijk even wat die auto van Tubantia uitspookt. Ik denk dat het een verslaggever of een fotograaf is. Stuur hem meteen het bos in en zeg maar dat er morgen een officiële verklaring gegeven wordt.”

Maar Henkjan heeft daar een ander idee over.

“Wacht eens, Pontius. We kunnen die man ook meteen voor ons eigen doel gebruiken.”

Hij kijkt zijn collega’s aarzelend aan voor bijval wat echter uitblijft.

“Hoe bedoel je?”

“Nou, alles wat we tot nu toe hebben, komt toch wel op straat te liggen. Die lui vragen steeds verder en of het nou morgen in de krant komt of overmorgen, dat maakt ons geen zak uit. Dat kunnen we op den duur toch niet tegenhouden. Maar als er getuigen zijn, andere weggebruikers, tegenliggers, mensen die over het viaduct fietsen of lopen, weet ik veel, dan kunnen ze zich meteen melden. Mooi, toch?”

Inspecteur Pontius van der Luiten denkt even na en geeft Henkjan dan gelijk.

“Laat hem maar komen, dan doen we het boek open.”


Twitter Facebook LinkedIn Volgen



Tanfana Godin van de Germanen

Shortlist column Tubantia

Een nieuwe misdaadthriller De Haagse hel

De zeven zusters

Eenmaal, andermaal, verkocht. Of breng een bezoek aan de bieb